3.4. Batterij
De AmbuMan Wireless kan worden voorzien van een batterij.
3.5. Levensduur van de batterijen
Een volledig opgelade batterij gaat bij gebruik van WLAN ongeveer 10 uur mee.
3.6. Adapter (optioneel)
AC/DC-adapter
Ingang: 100-240 V AC / 47-63 Hz / 700 mA
Uitgang: 12 V DC / 2,0 A
3.7. Bedieningsafstand
De draadloze verbinding heeft buiten een bereik van ongeveer 50 meter wanneer er geen
obstakels in de weg staan.
3.8. Gebruik en opslag:
Opslagtemperatuur (zonder condens): -18 °C (-0,4 °F) tot 40 °C (105 °F)
Gebruikstemperatuur (zonder condens): -5 °C (23 °F) tot 40 °C (105 °F)
Luchtvochtigheid: 5% tot 95%
4. Functies
4.1. Defibrillatie en ECG ①
De pop is uitgerust met elektronica die een ECG-signaal kan simuleren op de pop. Het
signaal wordt geregeld met de virtuele ECG-box in de Ambu CPR-software of aan de
hand van de externe Ambu ECG-box.
4.1.1. Defibrillatie-elektroden
De pop is uitgerust met twee defibrillatie-elektroden voor het defibrilleren van de pop.
De defibrillatie-elektroden (1.1) worden op de borst van de pop geplaatst – aan de
rechterkant naast de bovenkant van het borstbeen, en aan de linkerkant rond de vijfde
en zesde rib (1.2).
Bij gebruik van semi-automatische defibrillatoren of van AED's met elektroden die op de
borst worden geplakt, moeten speciale adapters voor de desbetreffende defibrillator (die
de plakelektroden simuleren) worden aangebracht op de defibrillatie-elektroden op de
pop om de AED-kabel te kunnen aansluiten.
4.1.2. ECG-elektroden
Er worden vier ECG-elektroden (1.3) geplaatst op de borst van de pop. Hiermee kan de
ECG op een defibrillator of op een ander apparaat worden gemonitord.
137
4.2. Monitoringsinstrument ②
Om het monitoringsinstrument naar buiten te trekken, houdt u de pal (2.1) ingedrukt en
laat u het instrument naar buiten glijden. De training kan ook worden uitgevoerd wanneer
het monitoringsinstrument zich in de pop bevindt.
U kunt het monitoringsinstrument aan twee kanten aflezen. Door de dekplaat aan de
zijkant waar de student zich bevindt, te activeren, kunt u de uitlezing van de instrumenten
verborgen houden voor studenten die een CPR-test afleggen (2.2) en kan de instructeur
aan de andere kant de doeltreffendheid van de CPR controleren.
Het monitoringsinstrument bestaat uit twee helften. De linkerkant registreert de
beademing, met inbegrip van het inspiratievolume (2.3), en geeft aan of sprake is van
maaginflatie (2.4). De rechterkant van het instrument registreert de hartmassage, met
inbegrip van de massagediepte in millimeters (2.5), en geeft aan of de handen onjuist
gepositioneerd zijn (2.6).
De meters voor het insufflatievolume en de massagediepte dienen groen uit te slaan
wanneer het juiste volume en de juiste massagediepte zijn bereikt, en rood wanneer
de meting zich buiten het bereik bevindt.
Wanneer het scherm groen en rood is, bevindt de meting zich aan de rand van het
juiste bereik.
Het instrument registreert de maaginflatie (2.4) en onjuiste positioneringen van de
handen (2.6) door van een zwarte weergave over te schakelen naar een rode weergave.
De waarden op de schaalplaten op het monitoringsinstrument zijn in overeenstemming
met de actuele reanimatierichtsnoeren. Het is mogelijk om instrumentplaten te bestellen
met andere aanbevelingen of richtsnoeren.
4.2.1. LAN-aansluiting ②
U kunt de pop met een computer verbinden via de LAN-aansluiting (2.7) die zich aan de
achterkant van de pop bevindt.
4.2.2. Aan/uit-knop ②
Om de pop in te schakelen en de software te gebruiken, drukt u op de aan/uit-knop (2.8)
bovenaan het monitoringsinstrument. De groene LED (2.9) knippert wanneer het systeem
wordt opgestart en brandt voortdurend zodra het systeem volledig is ingeschakeld.
Om de pop uit te schakelen houdt u de aan/uit-knop ten minste drie seconden ingedrukt.
Wanneer u de knop tien seconden of langer ingedrukt houdt, wordt het systeem
gedwongen uitgeschakeld.
138