4. Elektrische aansluiting
De elektrische installatie dient door een erkend
installateur te worden uitgevoerd in overeenstem-
ming met de lokale regelgeving.
Controleer of de voedingsspanning en frequentie
overeenkomen met de waarden die op het type-
plaatje vermeld staan.
Waarschuwing
Voordat u enige aansluitingen in de
unit maakt, dient u er zeker van te zijn
dat de voedingspanning is uitgescha-
keld en dat deze niet per ongeluk kan
worden ingeschakeld.
De unit moet worden aangesloten op
een externe netschakelaar met een
contact-opening van ten minste 3 mm
in alle polen.
Uit voorzorg moet de unit worden ver-
bonden met een geaard stopcontact.
Het is aan te raden om de permanente
installatie uit te rusten met een aardlek-
schakelaar met een uitschakelstroom
< 30 mA.
76
5. In bedrijf nemen
Schakel de pomp niet in voordat deze
Voorzichtig
is gevuld met vloeistof.
6. Alarmmeldingen
Als een droogloopalarm is afgegeven,
dan moet de oorzaak worden gevonden
Voorzichtig
voordat de pomp opnieuw wordt inge-
schakeld, om schade aan de pomp te
voorkomen.
6.1 Anti-pendel
De anti-pendelfunctie kan een heel laag
gebruik als pendelen beschouwen en
N.B.
de pomp ten onrechte uitschakelen.
Als dit gebeurt, kan de functie worden
uitgeschakeld.
In- en uitschakelen van de functie
1. Druk 3 seconden op [Reset] totdat "Power on"
begint te knipperen.
2. Selecteer of de functie in- of uitgeschakeld dient
te zijn. Elke keer dat [Reset] wordt ingedrukt wis-
selt de unit tussen ingeschakeld en uitgescha-
keld.
"Pump on" is uit wanneer de functie is uitgescha-
keld.
"Pump on" is aan wanneer de functie is inge-
schakeld.
3. Druk 3 seconden op [Reset] om terug te gaan
naar bedrijf.