• De apparaten met een diepte van 1100mm moeten met
elkaar worden verbonden door de (bijgeleverde) schroeven
en bouten in de gaten aan de zijkant van de bladen vast te
draaien.(B)
• De apparaten met een diepte van 550mm moeten met elkaar
worden verbonden door het (bijgeleverde) verbindingsplaatje
met de (bijgeleverde) schroeven aan de achterkant van het
blad vast te draaien.(C-D)
7 DAMPAFVOERSYSTEEM
Maak de dampafvoer afhankelijk van het 'type' apparaat.Het
'type' staat vermeld op de typeplaat van het apparaat.
7.1 APPARATUUR TYPE 'A1'
• Plaats apparatuur van het type 'A1' onder een afzuigkap om
ervoor te zorgen dat rook en dampen die tijdens de voedsel-
bereiding ontstaan worden afgevoerd.
7.2 APPARATUUR TYPE 'B21'
• Plaats apparatuur van het type 'B21' onder een afzuigkap.
7.3 APPARATUUR TYPE 'B11'
• Monteer boven apparatuur van het type 'B11' een geschikt
rookkanaal, dat kan worden besteld bij de fabrikant van de
apparatuur. Volg de bij het rookkanaal geleverde montage-
instructies op.
• Verbind een buis met een diameter van 150/155 mm, be-
stand tegen een temperatuur van 300°C, met het rookkanaal.
• Leid deze naar buiten of naar een schoorsteen waarvan u
zeker weet dat hij goed functioneert. De buis mag niet langer
zijn dan 3 meter.
8 AANSLUITINGEN
De positie en de afmeting van de aansluitingen worden vermeld
in het installatieschema aan het begin van deze handleiding.
8.1 VERBINDING MET DE GASLEIDING
Controleer of het apparaat geschikt is voor het type gas waar-
mee het zal worden gevoed. Controleer wat er wordt aange-
geven op de labels op de verpakking en op het apparaat.Pas
het apparaat indien nodig aan het gebruikte type gas aan. Volg
de instructies in de paragraaf 'Aanpassing aan een ander type
gas' verderop in deze handleiding op.
Op top-apparaten is ook een aansluiting aan de achterkant be-
schikbaar. Schroef de aanwezige dop los en draai hem hele-
maal vast op de aansluiting aan de voorkant.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een kraan om het gas snel te kunnen
afsluiten.
• Gebruik geen aansluitleidingen met een kleinere diameter
dan die van de gasaansluiting van het apparaat.
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de ver-
bindingspunten.
8.2 AANSLUITING OP DE WATERLEIDING
Voed het apparaat met drinkwater.
• Installeer bovenstrooms van het apparaat, op een gemakke-
lijk te bereiken plaats, een mechanisch filter en een afslu-
itkraan.
• Tap eventuele ijzerdeeltjes af uit de aansluitleidingen alvo-
rens het filter en het apparaat te verbinden.
• Maak de niet verbonden aansluitpunten dicht met een goed
sluitende dop.
4
• Controleer na de aansluiting of er geen lekken zijn op de
verbindingspunten.De voedingsdruk van het water moet tus-
sen 150 kPa en 300 kPa liggen. Gebruik een drukverlager als
de voedingsdruk hoger is dan de aangegeven maximumdruk.
8.3 AANSLUITING OP DE WATERAFVOERPUNTEN
De afvoerleidingen moeten zijn gemaakt van materialen die
bestand zijn tegen een temperatuur van 100°C. De bodem van
het apparaat mag niet worden geraakt door de damp die vero-
orzaakt wordt door het afvoeren van heet water. Zorg voor een
putje met rooster in de vloer, met sifon, onder de afvoerkraan
van pannen en voor braadpannen.
9 AANPASSING AAN EEN ANDER TYPE GAS
In de tabel T1 worden, per land van bestemming, weergege-
ven:
• de gastypen die kunnen worden gebruikt om het apparaat te
laten werken.
• de inspuiters en de instellingen voorelk gastype dat kan wor-
den gebruikt.Bij de inspuiters is het getal dat wordt vermeld
in de tabel T1 in het lichaam van de inspuiter zelf gestanst.
Om het apparaat aan te passenaan het type gas waarmee het
zal worden gevoed, moeten de aanwijzingen van de tabel T1
worden opgevolgd enmoeten de volgende handelingen wor-
den verricht:
• De inspuiter van de hoofdbrander (UM) vervangen.
• De beluchter van de hoofdbrander op de afstand A plaatsen.
• De inspuiter van de waakvlambrander (UP) vervangen.
• De lucht van de waakvlambrander regelen (indien nodig).
• De minimum-inspuiter van de gaskraan (Um) vervangen.
• De sticker van het nieuwe gastype op het apparaat
aanbrengen.De inspuiters en stickers worden bij het appa-
raat geleverd.
9.1 WOK
9.1.1
VERVANGING VAN DE INSPUITER VAN DE HO-
OFDBRANDER EN REGELING VAN DE PRIMAIRE LUCHT.
• Demonteer het rugpaneel.
• Demonteer de inspuiter UM en vervang hem door de inspui-
ter die wordt aangegeven in tabel T1.
• Draai de inspuiter UM helemaal vast.
• Draai de schroef V los en plaats de beluchter op de afstand A
die wordt aangegeven in tabel T1.
• Draai de schroef V helemaal vast.
• Monteer alle onderdelen weer. Doe dit door de werkzaamhe-
den voor de demontage omgekeerd uit te voeren.
9.1.2
VERVANGING VAN DE MINIMUMSTELSCHROEF
• Demonteer het bedieningspaneel.
• Demonteer de inspuiter Um en vervang hem door de inspui-
ter die wordt aangegeven in tabel T1.
• Draai de inspuiter Um helemaal vast.
• Monteer alle onderdelen weer. Doe dit door de werkzaamhe-
den voor de demontage omgekeerd uit te voeren.
9.1.3
VERVANGING VAN DE INSPUITER VAN DE
WAAKVLAMBRANDER
• Demonteer het bedieningspaneel.
• Draai de dop T los.
• Demonteer de inspuiter UP en vervang hem door de inspuiter
die wordt aangegeven in de tabel T1.
• Draai de dop T helemaal vast. Monteer alle andere onderde-
len weer.
• Doe dit door de werkzaamheden voor de demontage
omgekeerd uit te voeren.