8.2 Leidingaansluiting
Openingen voor de instroomleiding, elektrische aansluiting en
ontluchting dienen ter plekke te worden geboord.
Plaatsing van de aansluitingen voor de instroom-
Voorzichtig
en uitlaatleiding moet plaatsvinden volgens de
lokale voorschriften.
Markeer op de put waar de instroomleiding moet komen. Boor de
gemarkeerde plek met een gatenboor. Verwijder alle bramen van
de opening. De gatenboor is als toebehoren verkrijgbaar. Zie de
tabel hieronder.
LM50/40
40
96230763
LM50/50
50
96230753
LM50/63
63
96571523
LM50/75
75
96571527
LM50/90
90
96571528
L965/110
110
91716040
L965/160
160
91713754
LM100/200
200
91712032
Centreerboor
8.2.1 PUST04 - PUST10
We adviseren om de
instroomopening in
het cilindrische,
gladde deel te boren.
Afb. 21 Instroomopening boren, 400-1000 mm
110
51
- 2/+ 1
96571532
60
- 2/+ 1
96571533
75
- 2/+ 1
96571534
86
- 2/+ 1
96571535
102
- 2/+ 1
96571536
127
- 0/+ 2
91713756
177
- 0/+ 2
91713755
212
- 2/+ 1
91712025
91712026
8.2.2 PS.R.17
De gatenboor moet een diepte van minimaal
N.B.
90 mm hebben.
De instroomopening moet niet te dicht bij leidin-
Voorzichtig
gen, vlotterschakelaars of bij andere onderdelen
van de put worden geboord.
Vanaf de buitenkant boren
Als de diameter van de opening groter is dan 150 mm, of als de
opening in een ribbel moet worden geboord, boor dan in het mid-
den van een ribbel. Zie afb. 22.
Afb. 22 Vanaf de buitenkant boren
Vanaf de binnenkant boren
Vanwege de ronde vorm van de put moet de centreerboor ten
minste 23 mm uitsteken voor de zaagrand van de gatenboor.
De plaats van de opening is geen probleem. Zie afb. 23.
Afb. 23 Vanaf de binnenkant boren