9. Pompregeling
Als de put is uitgerust met een via Auto
geregelde pomp, is een externe niveauregelaar
N.B.
niet nodig.
Let op de volgende punten bij het installeren van de niveauscha-
kelaars:
•
Om aanzuiging van lucht en trillingen in de pomp te voorko-
men, dient de uitschakelniveauschakelaar zodanig te zijn aan-
gebracht, dat de pomp wordt uitgeschakeld voordat lucht de
pomp wordt ingezogen.
•
In geval van bedrijf met één pomp dient de inschakelni-
veauschakelaar zodanig te worden aangebracht dat de pomp
wordt ingeschakeld op het vereiste niveau; de pomp moet ech-
ter altijd worden ingeschakeld voordat het vloeistofniveau de
onderste rand van de onderste instroomleiding bereikt.
•
In geval van bedrijf met twee pompen dienen de inschakelni-
veauschakelaars zodanig te worden aangebracht dat pomp
2 wordt ingeschakeld voordat het vloeistofniveau de onderste
rand van de onderste instroomleiding bereikt, en zodanig dat
pomp 1 overeenkomstig eerder wordt ingeschakeld.
•
De alarmschakelaar voor hoog niveau dient altijd ca. 100 mm
boven de inschakelniveauschakelaar te worden aangebracht;
het alarm dient echter wel altijd te worden gegeven voordat
het vloeistofniveau de instroomleiding bereikt.
Raadpleeg voor meer informatie de installatie- en bedieningsin-
structies van de gekozen pompregelaar.
9.1 In- en uitschakelniveaus
Het effectieve volume in de pompput moet zodanig groot zijn, dat
de pomp het maximaal toegestane aantal inschakelingen niet
overschrijdt. Zie de installatie- en bedieningsinstructies voor de
pomp.
9.2 Installatie van pompregelaar
Zie de installatie- en bedieningsinstructies voor de pompregelaar.
9.3 Installatie van niveauregelaars
9.3.1 Vlotterschakelaars
Als niveauschakelaars zijn geselecteerd, kunnen deze worden
bevestigd aan een buis die uit de put gehesen kan worden.
Hierdoor kunnen de instellingen van de vlotterschakelaars
gemakkelijk gewijzigd worden.
Merk op dat de onderste vlotterschakelaar (uit-
schakelen) de pomp moet uitschakelen voordat
N.B.
het niveau in de put daalt tot onder het minimum
niveau van de pomp. Zie de installatie- en bedie-
ningsinstructies voor de pomp.
A
B
Afb. 28 Aanpassing van vlotterschakelaars
A
Min. 300 mm
B
50 tot 100 mm
C
Deactiveringsniveau 110 mm
112
Voorzichtig
ADAPT
De instroomleiding mag niet geplaatst worden binnen het aange-
geven gebied in afb. 29, want dat kan de werking van vlotterscha-
kelaars hinderen.
Afb. 29 De locatie van de instroomleiding
9.3.2 Elektroden
Als elektrodes worden gebruikt voor niveauregeling, merk dan op
dat de elektrodes een standaardlengte hebben (1 m).
Wanneer ze zijn geïnstalleerd, dan moet hun lengte zo worden
aangepast dat ze actief worden op het juiste niveau.
Buig zo mogelijk de elektrodes van elkaar af, zodat papier en
soortgelijke voorwerpen niet tussen de staven komen vastzitten
en het signaal verstoren.
Wanneer ze zijn ingekort tot de gewenste lengte, dan moet 10 tot
15 mm van de onderkant van de elektrodes worden gestript.
De elektrodes worden geleverd met een kabel van 10 m.
Afb. 30 Elektrodes in een put met één pomp
C
Afb. 31 Elektrodes in een put met twee pompen
Afstand B mag niet te groot zijn omdat anders de
vlotterschakelaar vast kan gaan zitten in andere
delen van de opstelling.
200
200
Alarm: 32
Inschakelen: 22
Het uitschakelniveau
is afhankelijk van het
pomptype.
Gemeenschappelijk: 11
Alarm: 42
Start
: 32
2
Start
: 22
1
Het uitschakelniveau
is afhankelijk van het
pomptype
Gemeenschappelijk: 11