NL
BESCHRIJVING BEDIENINGSORGANEN OPDRAADMEENEEM-UNIT.
4.0
BESCHRIJVING BEDIENINGSORGANEN OP-
DRAADMEENEEM-UNIT.
Figuur 2.
1
5
6
7
8
1 - Keuzeschakelaar lassysteem:
Door in stand
de knop van de lasbrander in te drukken
wordt er met lassen gestart, door hem los te laten wordt er ge-
stopt.
Door in stand
de knop van de lasbrander in te drukken
komt er gas vrij, door hem los te laten begint de draad te lopen en
is er stroom; door de knop nogmaals in te drukken worden draad-
en stroomtoevoer onderbroken en door hem los te laten stopt te-
vens de gastoevoer.
In de stand
werkt het lasapparaat met timing; bij het in-
drukken van de knop op de lasbrander begint het lassen, hetgeen
automatisch stopt na het verstrijken van de met de potentiometer
van de timer ingestelde tijd.
2 - Controlelampje apparaat Aan
3 - Waarschuwingslampje oververhitting apparaat of storing
4 - Potentiometer voor afstellen snelheid lasdraad
5 - Potentiometer voor instellen puntlastijd, van 0,3 tot 10 secon-
den (werkt uitsluitend met keuzeschakelaar (Ref. 1 - Figuur 2 Pag.
4.) in stand
6 - Potentiometer voor instellen acceleratietijd van motor draad-
meeneem-eenheid.
7 - Potentiometer voor instellen van tijd gedurende welke het las-
vermogen, na het stopsignaal, behouden blijft. Dit houdt in dat
wanneer de tijd na afloop van het lassen te kort is de lasdraad blijft
vastzitten in het vloeimiddel of té ver uit het contactbuisje van de
lasbrander steekt; is de ingestelde tijd daarentegen te lang, dan
blijft de lasdraad vastplakken op het contactbuisje van de lasbran-
der, waardoor dit beschadigd kan raken.
8 - Drukknop afrollen draad (zonder stroom)
9 - Testknop uitstroming gas
10 - Aansluiting Euro lasbrander
5.0
BASISBEGRIPPEN VOOR MIG-LASSEN
GRONDBEGINSEL MIG-LASSEN
MIG-lassen is een autogeen lasproces, d.w.z. voor het assemble-
ren van delen door ze te smelten aan hetzelfde soort materiaal
(zachtstaal, rvs, aluminium), waarbij de mechanische en natuur-
2
kundige continuïteit van het materiaal behouden blijft. De voor het
smelten van de te lassen delen benodigde warmte wordt geleverd
door een elektrische boog die overspringt tussen de lasdraad
(elektrode) en het deel dat gelast moet worden. Het veiligheids-
gas beschermt de boog en het smeltend deel tegen de lucht.
3
6.0
AANSLUITEN EN KLAARMAKEN VAN DE
LASUITRUSTING
Sluit de lasaccessoires zorgvuldig aan ter voorkoming van
4
krachtverlies of gevaarlijke gaslekkage.
VOLG ZORGVULDIG DE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN OP.
9
N.B. BEDIEN DE COMMUTATORS NIET TIJDENS HET LAS-
SEN TER VOORKOMING VAN SCHADE AAN HET LASAPPA-
RAAT
10
CONTROLEER DE GASTOEVOER EN STEL HEM AF VIA DE
KRAAN VAN DE DRUKVERMINDERINGSKLEP.
OPGELET: BIJ HET WERKEN IN DE BUITENLUCHT OF BIJ
WINDVLAGEN DE TOEVOER VAN HET INERT GAS AFS-
CHERMEN.
6.1
LASSEN
1.
Draai de gasfles open en stel de toevoer af op grond van de
behoefte. Plaats de massaklem op een punt van het te las-
sen deel dat vrij is van verf, kunststof of roest.
2.
Stel de lasstroom in met behulp van de schakelaar (Ref. 11
- Figuur 1 Pag. 3.) en vergeet hierbij niet dat hoe groter de te
lassen dikte is, des te meer vermogen er vereist wordt. De
eerst standen van de schakelaar zijn bestemd voor lassen
van delen met geringe dikte. Denk er bovendien aan dat elke
gekozen stand overeenkomt met een bepaalde snelheid voor
het voortbewegen van de draad, instelbaar m.b.v. de stel-
knop (Ref. 4 - Figuur 2 Pag. 4.).
6.2
LASSEN VAN KOOLSTOFSTAAL
Voor het (MIG) lassen van deze staalsoort:
1.
Maak gebruik van lasgas met binaire samenstelling, norma-
liter AR/CO2 met ongeveer 75 tot 80% Argon en 25 tot 20%
CO2, ofwel met ternaire samenstellingen, zoals bijvoorbeeld
AR/CO2/02. Deze gassoorten leveren warmte tijdens het las-
sen, waarbij de naad goed oogt en prima aansluit, maar de
penetratie vrij gering is. Bij gebruik van kooldioxide (MAG)
als veiligheidsgas verkrijgt men een smalle naad met prima
penetratie, maar de ionisatie van het gas beinvloedt de sta-
biliteit van de lasboog.
2.
Maak gebruik van een lasstaaf van dezelfde kwaliteit als die
van het te lassen staal. Het verdient de voorkeur altijd eerste
kwaliteit lasdraad te gebruiken en niet te lassen met verroes-
te draad, hetgeen fouten in het laswerk kan veroorzaken.
Het stroombereik waarin de draad gebruikt kan worden is in
het algemeen:
4 NL
Met het oog op optimaal laswerk
de lasbrander en de bewegings-
richting van de draad toepassen