Nederlands
De vijl geleiden: horizontaal (in een
N
rechte hoek ten opzichte van het
zijvlak van het zaagblad)
overeenkomstig de voorgeschreven
hoeken – aan de hand van de
markeringen op de vijlhouder –
vijlhouder op het tanddak en op de
dieptebegrenzer plaatsen
Alleen van binnen naar buiten vijlen
N
De vijl grijpt alleen aan bij de
N
voorwaartse streek – bij het
achteruit geleiden de vijl optillen
Verbindings- en aandrijfschakels
N
niet afvijlen
De vijl regelmatig iets verdraaien,
N
om eenzijdige slijtage te voorkomen
De bramen die bij het vijlen
N
ontstaan, met behulp van een stuk
hardhout verwijderen
De hoek met behulp van het
N
vijlkaliber controleren
Alle zaagtanden moeten even lang zijn.
286
Bij verschillende zaagtandlengtes zijn
ook de tandhoogtes verschillend,
hetgeen leidt tot een ruw draaiende
zaagketting en zelfs tot het breken van
de ketting.
90°
Alle zaagtanden tot op de lengte
N
van de kortste zaagtand terugvijlen
– bij voorkeur door een
geautoriseerde dealer laten
uitvoeren met een elektrisch
slijpapparaat
Dieptebegrenzerafstand
De dieptebegrenzer bepaalt de diepte
van de zaagsnede in het hout en
daarmee de spaandikte.
a
richtafstand tussen de
dieptebegrenzer en snijkant
Bij het zagen in zacht hout buiten de
vorstperiode kan de afstand met
maximaal 0,2 mm (0.008") worden
vergroot.
Kettingsteek
inch
(mm)
1/4 P
(6,35)
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner bij het aanscherpen van de
zaagtanden.
N
a
N
N
Dieptebegrenzer
Afstand (a)
mm
(inch)
0,45
(0.018)
De dieptebegrenzerafstand telkens
na het aanscherpen controleren
1
Het bij de kettingsteek passende
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen en bij de te controleren
zaagtand aandrukken – als de
dieptebegrenzer boven het
vijlkaliber uitsteekt moet de
dieptebegrenzer worden nabewerkt
De dieptebegrenzer nabewerken tot
deze gelijkligt met het vijlkaliber
MSA 160 T