4.
Verwijder de peilstok en lees het oliepeil af. Het correcte oliepeil is bovenaan bij de
indicator voor vol (B, afbeelding 14) op de peilstok.
5.
Plaats de peilstok en zet die vast (A, afbeelding 14).
6.
Sluit de bougiekabel(s) aan op de bougie(s). Zie het gedeelte Olie verwijderen.
Tandwielreductieolie vervangen
Sommige motoren zijn uitgerust met een tandwielreductie-unit. Raadpleeg, indien
aanwezig, de stappen voor een van de tandwielreductie-units die volgen.
2:1 Kettingreductie-unit
Als de motor is uitgerust met een 2:1 kettingreductie-unit (G, afbeelding 15), is
een verversen van de olie niet noodzakelijk. De olie in de motor smeert ook de
kettingreductie-unit.
6:1 Tandwielreductie-unit
Indien uw motor is uitgerust met een 6:1 tandwielreductie-unit, voert u de volgende
stappen uit:
1.
Verwijder de olievulplug (A, afbeelding 16) en de oliepeilplug (B).
2.
Verwijder de olieaftapplug (C, afbeelding 16) en tap de olie af in een goedgekeurde
opvangbak.
3.
Plaats de olieaftapplug en draai deze vast (C, afbeelding 16).
4.
Voeg langzaam tandwielreductieolie (80W-90) toe via de olievulopening (D,
afbeelding 16). Blijf de tandwielreductieolie (80W-90) toevoegen totdat de olie uit
het oliepeilgat (E) komt.
5.
Plaats de oliepeilplug en zet deze vast (B, afbeelding 16).
6.
Plaats de olievulplug en zet deze vast (A, afbeelding 16).
OPMERKING: De olievulplug (A, afbeelding 16) heeft een ontluchtingsopening (F) en
moet worden gemonteerd op de bovenzijde van de afdekking van de tandwielkast, zoals
afgebeeld.
Onderhoud aan het luchtfilter
WAARSCHUWING
Brandstof dampen zijn ontbrandbaar en explosief. Brand of explosies kunnen
brandwonden of de dood tot gevolg hebben.
•
De motor niet starten en gebruiken als de luchtreiniger (indien aanwezig) of het
luchtfilter (indien aanwezig) is verwijderd.
OPGEPAST
Reinig het filter niet met perslucht of oplosmiddelen. Perslucht kan beschadiging aan het
filter tot gevolg hebben en oplosmiddelen lossen het filter op.
Zie het Onderhoudsschema voor het benodigde onderhoud.
Verschillende modellen gebruiken een schuim of een papieren filter. Sommige modellen
kunnen ook uitgerust zijn met een optioneel voorfilter dat kan worden uitgewassen en
opnieuw gebruikt. Vergelijk de illustraties in deze handleiding met het type dat op uw
motor is gemonteerd en voer onderhoud op basis daarvan uit.
Schuim luchtfilter
1.
Maak de bevestiging(en) (A, afbeelding 17) los.
2.
Verwijder de deksel (B, afbeelding 17), bevestiging (D) en sluitring (E).
3.
Verwijder het schuimelement (C, afbeelding 17) voorzichtig uit de houder van het
luchtfilter.
4.
Verwijder de steunkop (F, afbeelding 17) uit het schuimelement (C).
5.
Reinig het schuimelement (C, afbeelding 17) in water met een vloeibaar
reinigingsmiddel. Knijp het schuimelement uit in een schone doek.
6.
Verzadig het schuimelement (C, afbeelding 17) in schone motorolie. Verwijder
overtollige motorolie door het schuimelement uit te knijpen in een schone doek.
7.
Plaats de steunkop (F, afbeelding 17) in het schuimelement (C).
8.
Monteer het schuimelement (C, afbeelding 17) in de houder van het luchtfilter (G)
en op de tapbout (H). Controleer of het schuimelement correct gemonteerd is op de
houder van het luchtfilter en zet het vast met een sluitring (E) en bevestiging (D).
9.
Monteer de deksel (B, afbeelding 17) en zet deze vast met de bevestiging(en) (A).
Controleer of de bevestiging(en) goed vastzit(ten).
Papieren luchtfilter
1.
Maak de bevestiging(en) (A, afbeelding 18) los.
2.
Verwijder het deksel (B, afbeelding 18) en bevestiging (E).
3.
Haal het voorfilter (D, afbeelding 18), indien geïnstalleerd, en het luchtfilter (C)
langzaam uit de houder van het luchtfilter (F).
4.
Tik het luchtfilter (C, afbeelding 18) zachtjes op een hard oppervlak. Vervang het
filter indien dit vuil is.
5.
Verwijder het voorfilter (D, afbeelding 18), indien geïnstalleerd, uit het luchtfilter (C).
6.
Was het voorfilter (D, afbeelding 18) in water met een vloeibaar reinigingsmiddel.
Zorg ervoor dat het voorfilter volledig droog is. Smeer het voorfilter NIET.
7.
Monteer het droge voorfilter (D, afbeelding 18), indien geïnstalleerd, op het
luchtfilter (C).
8.
Installeer de stalen sluitring (H, afbeelding 18), het luchtfilter (C) en het voorfilter
(D), indien geïnstalleerd, op de houder van het luchtfilter (F) en op de tapbout
(G). Zorg ervoor dat het luchtfilter correct op de houder van het luchtfilter is
gemonteerd met een bevestiging (E).
9.
Monteer de deksel (B, afbeelding 18) en zet deze vast met de bevestiging(en) (A).
Controleer of de bevestiging(en) goed vastzit(ten).
Papieren luchtfilter
1.
Maak de bevestiging(en) (D, afbeelding 19) los.
2.
Verwijder het deksel (A, afbeelding 19).
3.
Verwijder het voorfilter (C, afbeelding 19), indien aanwezig, en het filter (B).
4.
Tik het filter (B, afbeelding 19) zachtjes op een hard oppervlak om het vuil los te
maken. Als het filter vuil is, vervangt u het door een nieuw filter.
5.
Was het voorfilter (C, afbeelding 19), indien aanwezig, in water met een vloeibaar
reinigingsmiddel. Laat het voorfilter volledig aan de lucht drogen. Smeer het
voorfilter NIET.
6.
Installeer het droge voorfilter (C, afbeelding 19), indien aanwezig, en het filter (B).
7.
Plaats het deksel (A, afbeelding 19) en zet het vast met de bevestiging(en) (D).
Controleer of de bevestiging(en) goed vastzit(ten).
Onderhoud aan het brandstofsysteem
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn ontvlambaar en explosief. Brand of explosies
kunnen brandwonden of de dood tot gevolg hebben.
•
Houd brandstof uit de buurt van vonken, open vuur, waakvlammen, hitte en
andere ontstekingsbronnen.
•
Controleer regelmatig de brandstofleidingen, brandstoftank, brandstofvuldop en
aansluitingen op scheuren of lekkages. Vervang beschadigde onderdelen.
•
Wanneer u het brandstoffilter reinigt of vervangt, moet u eerst de brandstoftank
aftappen of de brandstofafsluitklep sluiten.
•
Indien brandstof wordt gemorst, wacht tot deze verdampt is voordat u de motor
start.
•
Vervangende onderdelen moeten identiek zijn aan, en op dezelfde positie
worden geïnstalleerd als, de originele onderdelen. Andere onderdelen kunnen
schade of letsel tot gevolg hebben.
Brandstoffilter, indien geïnstalleerd
1.
Wanneer u het brandstoffilter (A, afbeelding 20) reinigt of vervangt, moet u eerst
de brandstoftank aftappen of de brandstofafsluitklep sluiten. Als de brandstoftank
niet wordt afgetapt, kan brandstoflekkage optreden en brand of een explosie
veroorzaken.
2.
Druk de lipjes (B, afbeelding 20) op de klemmen (C) samen met een tang en
beweeg de klemmen daarna weg van het brandstoffilter (A). Draai en trek de
brandstofleidingen (D) van het brandstoffilter af.
3.
Controleer de brandstofleidingen (D, afbeelding 20) op barsten of lekkage. Vervang
indien nodig.
4.
Vervang het brandstoffilter (A, afbeelding 20) door een origineel vervangingsfilter.
5.
Bevestig de brandstofleidingen (D, afbeelding 20) met klemmen (C).
Brandstofzeef, indien geïnstalleerd
1.
Verwijder de brandstofdop (A, afbeelding 21).
2.
Verwijder de brandstofzeef (B, afbeelding 21).
3.
Reinig of vervang de brandstofzeef wanneer deze vuil is. Vervang een
brandstofzeef altijd door een origineel vervangingsonderdeel.
Opslag
Brandstofsysteem
Raadpleeg afbeelding: 22.
Hou de motor waterpas (normale bedrijfsstand). Vul de brandstoftank (A, afbeelding
22) met brandstof. Vul de brandstoftank niet tot boven de onderkant van de vulhals (B)
omdat de brandstof uitzet.
Brandstof kan verschalen wanneer deze langer dan 30 dagen in een jerrycan wordt
bewaard. Voeg telkens u de jerrycan vult met brandstof toe aan de brandstof zoals
omschreven in de handleiding van de fabrikant. Zo blijft de brandstof vers en is er
minder kans op brandstofgerelateerde problemen of vervuiling in het brandstofsysteem.
75