Informatie over het voorbeeld
Na een onderbreking door de grote economische crisis werd va-
naf 1930 de elektrificatie van het Reichsbahn-net weer ter hand
genomen. Voor de nieuwe trajecten waren nieuwe krachtige
locomotieven nodig. In de tussentijd had de Duitse spoorwe-
gindustrie concepten en prototypen voor moderne universele
locomotieven ontwikkeld.
De constructie van Siemens toont duidelijke vorderingen
ten opzichte van de eerdere doorontwikkelde Länderbahn-
constructies. De als licht universele locomotief geconcipieerde
machine was op een gelast chasis gebouwd, op draaistellen met
geïntegreerde bufferbalken gelagerd en met taatslagermotoren
op de aangedreven. De moderne motoren leverden 2200 kW die
zonder omstandige mechaniek direkt op de assen ter beschik-
king stonden. Op vlakke trajecten werd 90 km/h bereikt.
De eerste machine werd met succes getest en nog in 1930 door
de Reichsbahn als E 44 001 overgenomen. Meer locomotieven in
een serie uitvoering met 80 km/h maximumsnelheid werden per
omgaande besteld, als eerste voor het traject Stuttgart – Augs-
burg (met de Geislinger Steige). De Reichsbahn had in totaal 174
serie locomotieven aangeschaft waarvan er 45 in Oost-Duitsland
gebleven zijn. De meeste verbleven in het westen.
4
Informaciones sobre el modelo real
Tras una interrupción a consecuencia de la gran crisis
económica, a partir de 1930 se reanudó la electrificación de la
red de líneas de los Ferrocarriles Imperiales.Para las nuevas
líneas férreas se necesitaban nuevas locomotoras potentes.
En el período intermedio, la industria ferroviaria alemana había
desarrollado diseños conceptuales y prototipos de locomotoras
universales modernas.
Eldiseño de Siemens presentabaclarosavancesrespecto a los
diseños de los ferrocarriles regionales, tan solo perfeccionados
a partir de otrosmásantiguos. La máquina, concebidacomoloco-
motora universal ligera, estabamontadasobreunbastidorsoldado,
apoyadasobrebogiescontravesañoportatopesintegrado e
impulsadapormotoressuspendidossobre los ejes. Los modernos-
motoresdesarrollabanunapotencia de 2.200 kW, la cualestaba
disponible sin unacomplicadamecánicadirectamente en los ejes.
En llano se alcanzaban los 90 km/h.
Se realizaron pruebas satisfactorias con la primera máquina y ya
en 1930 fue aceptada por los Ferrocarriles Imperiales como E 44
001.Se pidieron inmediatamente otras locomotoras en su versión
de serie con una velocidad punta de 80 km/h, en un principio
para la línea Stuttgart - Augsburgo (con la Cuesta de Geisling).
Los Ferrocarriles Imperiales de Alemania (RGB) habían adquirido
un total de 174 locomotoras de serie, de las cuales 45 se habían
quedado en el Este de Alemania, habiendo permanecido la
mayoría de las restantes en el Oeste de Alemania.