• Als alarm 1
wordt gedeactiveerd ("off"), gaat u naar
de instelling van alarm 2
• Als alarm 1
wordt geactiveerd, knipperen de uren
op het display. Selecteer met de functietoetsen -/+ het
gewenste uur en bevestig de invoer met SET. Op het
display knipperen de minuten. Selecteer met de functie-
toetsen -/+ de gewenste minuten en bevestig de invoer
met SET.
• Op het display wordt alarm 2
kertijd knippert "on" of "off". Ga op dezelfde wijze te werk
als bij het instellen van alarm 1
wordt automatisch uitgeschakeld.
6.2 Voorafgaand aan de bloeddrukmeting
in acht nemen
Algemene regels bij het zelf meten van de
bloeddruk
• Om een vergelijkbaar en zinvol profiel over de ontwikke-
ling van uw bloeddruk te genereren, meet u uw bloed-
druk regelmatig op hetzelfde tijdstip van de dag.
Meet de bloeddruk twee keer per dag: een keer in de
ochtend nadat u bent opgestaan en een keer in de
avond.
• De meting moet altijd bij voldoende fysieke rust worden
uitgevoerd. Vermijd metingen op stressvolle momenten.
• Ten minste 30 minuten voor de meting mag u niet eten,
drinken of roken en geen lichamelijke inspanningen ver-
richten.
.
weergegeven en tegelij-
. De bloeddrukmeter
• Rust voorafgaand aan de eerste bloeddrukmeting altijd
5 minuten uit!
• Als u meer metingen na elkaar wilt uitvoeren, moet tus-
sen de afzonderlijke metingen telkens minstens 1 minuut
rust worden gehouden.
• Herhaal de meting wanneer u twijfelt over de gemeten
waarden.
Manchet aanbrengen
U kunt de bloeddruk aan beide armen meten. Bepaalde afwij-
kingen tussen de waarden aan de rechter- en linkerarm zijn
volkomen normaal. Voer de meting altijd uit aan de arm met
de hogere bloeddrukwaarden. Raadpleeg daarom eerst uw
arts voordat u met de zelfmeting begint.
• Meet uw bloeddruk altijd aan dezelfde arm.
• Gebruik het apparaat alleen met de meegeleverde man-
chet, passend bij de omtrek van uw bovenarm.
• Controleer voorafgaand aan de meting de pasvorm met
behulp van de hieronder beschreven indexmarkering.
1. Ontbloot uw bovenarm. De doorbloeding van de arm
mag niet worden belemmerd, bijvoorbeeld door te strak-
ke kledingstukken.
2. De manchet moet zo om de bovenarm worden aange-
bracht dat de onderste rand 2 tot 3 cm boven de bin-
nenkant van de elleboog en boven de slagader ligt. De
slang wijst daarbij naar het midden van de handpalm
.
B
De manchet moet zo strak worden aangebracht dat er
nog twee vingers onder de gesloten manchet passen
.
B
146