De detector installeren:
1.
Til het afdekplaatje omhoog en verwijder de schroef (zie
fig. 2, stap 1).
2.
Maak de detector voorzichtig open met een
schroevendraaier (zie fig. 2, stappen 2 en 3).
3.
Monteer de achter box tegen de muur tussen 1,8 m en 3,0
m vanaf de vloer. Gebruik voor vlakke montage minimaal
twee schroeven (DIN 7998), in positie A. Gebruik voor
hoekmontage schroeven in de positie B of C (fig. 4). Bij
installatie van de afneem sabotage beveiliging gebruik
positie A of B.
4.
Breng de bedrading van de detector aan (zie fig. 4 en 7).
5.
Selecteer de gewenste instellingen voor de jumper en
DIP-schakelaars (zie fig. 3). Zie het gedeelte
"Jumperinstellingen" hieronder voor meer informatie.
6.
Verwijder de maskers en voeg de stickers toe, indien
nodig. Zie "Het detectie patroon configureren" op pagina
17 voor meer details.
7.
Als u de detector aan het plafond wilt bevestigen voor een
90° dekking, moet u de SB01-beugel gebruiken.
8.
Plaats het front terug.
9.
Breng de schroef weer aan en zet het afdekplaatje terug.
Voor EN 50131 grade 3 installaties, maak geen gebruik van
montagepositie C.
Jumperinstellingen
Zie figuur 3 voor de locatie van de jumpers in de detector.
J1: Niet in gebruik
J2 : PIR voor inschakelen van de LED
Aan: Schakelt de LED permanent aan (fabrieksinstelling).
Uit: Plaatst de LED onder de controle van de centrale en
schakelt de LED permanent uit (geen geheugenfunctie).
J3 en J4: Dubbele lusinstelling
Hiermee stelt u de alarm- en sabotagerelais in. U kunt de
detector hiermee op elk controlepaneel aansluiten. Gebruik de
jumpers 3 en 4. Zie fig. 7.
J5: Instelling van D/N-modus (Dag/Nacht) of Rtest (test op
afstand)
Met deze jumper kunt u aansluiting 8 op D/N of Rtest instellen.
UTC raadt aan dat u D/N gebruikt voor het controleren van de
AM/TF-activering, indien nodig. Gebruik Rtest om de detector
te testen vanaf de centrale. De detector activeert het
alarmrelais als het testresultaat positief is en activeert het AM-
relais als het testresultaat negatief is.
Aan: Terminal 8 = D/N (fabrieksinstelling)
Uit: Terminal 8 = Test op afstand
J6: Polariteitsinstelling van de regelspanning (CV)
Aan: "Actieve hoge" biedt de standaard logica met "Actieve
hoge"-logica om de ingangen Looptest (WT) en Dag/Nacht
(D/N) in te schakelen.
Uit: "Actieve lage" biedt "Actieve lage"-logica om de ingangen
Looptest en Dag/Nacht in te schakelen.
16 of 24
Instelling DIP-switch
Zie figuur 3, item 1.
SW 1: Wanneer u AM (anti-maskering) of TF (technische
fout) moet melden
Aan: AM of TF alleen melden wanneer het systeem in de
modus Dag staat uitgeschakeld (fabrieksinstelling).
Uit: Geeft altijd het signaal AM of TF tijdens Dag- en Nacht-
modus.
SW 2: AM-gevoeligheid
Aan: Geavanceerde AM-gevoeligheid De detector signaleert
de maskering van het AM-bereik.
Uit: Standaard AM-gevoeligheid. De detector signaleert de
nadering van het AM-bereik (fabrieksinstelling).
SW 3: De AM/TF-uitgang resetten
Aan: Stelt de AM- of TF-status 40 seconden na een PIR-alarm
opnieuw in.
Uit: De AM- of TF-status wordt gereset na een PIR-alarm, mits
ingesteld op een Dag- en Loopteststatus. De gele lLED gaat
snel knipperen. Als het systeem zich in de stand Nacht
bevindt, gaat de gele LED uit en wordt het systeem gereset
(fabrieksinstelling).
Opmerkingen
•
Voor de geavanceerde instelling (SW 2 is Aan) moet de
oorzaak van het AM-alarm zijn verwijderd voordat AM-
herstel is toegestaan.
•
Indien het AM-alarm niet kan worden hersteld met
automatisch herstellen of geverifieerd herstellen, schakelt
u de voedingvan de detector uit en schakelt u deze weer
opnieuw aan.
•
Er moet een looptest worden uitgevoerd om er zeker van
te zijn dat dedetector instellingen correct zijn voor deze
toepassing.
SW 4: Signalering van AM- of TF-uitgang
Aan: Antimaskeringssignaal afgeven op zowel het AM-relais
als het alarmrelais. Technische storing alleen melden op het
AM-relais (EN 50131).
Uit: AM en TF alleen melden op het AM-relais
(fabrieksinstelling).
SW 5: LEDs instellen
Aan: Beide leds op de detector blijven permanent ingeschakeld
(fabrieksinstelling).
Uit: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, worden beide leds
geregeld door de ingang Looptest en Dag/Nacht in te
schakelen. Dit activeert de geheugenfunctie van de detector.
AM-kalibratie
Tijdens het opstarten wordt het AM-circuit gekalibreerd Het is
belangrijk om binnen deze 60 seconden na het opstarten te
controleren of er zich geen veranderingen hebben voorgedaan
in het detectie veld binnen een straal van 1 meter van de
detector. De detector kan anders valse AM-alarmen
veroorzaken en mogelijk zijn deze alarmen niet te herstellen.
P/N 146414999-2 (ML) • REV D • ISS 14JUN13