10.1 Tuinhakselaar elektrisch
aansluiten
De voedingskabel moet voldoende
beschermd zijn. (
17.)
Als aansluitkabel mogen alleen leidingen
gebruikt worden die niet lichter zijn dan
rubberslangen H07 RN-F DIN/VDE 0282.
De kleinste doorsnede van de
voedingskabel moet 3 x 1,5 mm² zijn bij
een lengte tot 25 m of 3 x 2,5 mm² bij een
lengte vanaf 25 m zijn.
De koppelingen van de aansluitkabel
moeten van rubber zijn, of met rubber
overtrokken, en aan de norm
DIN/VDE 0620 voldoen.
De aansluitingen moeten spatwaterdicht
zijn.
Niet-geschikte verlengkabels leiden tot
vermogensverliezen en kunnen schade
aan de elektromotor veroorzaken.
Dit apparaat is geschikt om aan een
distributienet met een systeemimpedantie
Z
bij het
max
overgangspunt(huisaansluiting) van
maximaal 0,279 ohm bij 50 Hz te worden
aangesloten.
De gebruiker moet er zich van
vergewissen dat het apparaat alleen wordt
aangesloten op een distributienet dat aan
deze eisen voldoet.
Indien nodig kan de systeemimpedantie bij
het lokale energiebedrijf worden
nagevraagd.
10.2 Netstroom inschakelen
● Klep (1) omhoogtrekken.
● Koppeling van de voedingskabel
insteken.
74
● Klep loslaten.
10.3 Tuinhakselaar inschakelen
● Netstroom inschakelen. (
● Op de groene knop (1) aan de
schakelaar drukken.
Met de toevoer van hakselmateriaal
slechts beginnen wanneer de
elektromotor het maximum toerental
(stationair toerental) bereikt heeft.
10.4 Tuinhakselaar uitschakelen
● Op de rode knop (1) aan de
schakelaar drukken. De
elektromotor van de tuinhakselaar
wordt uitgeschakeld en automatisch
afgeremd.
10.5 Hakselen
Het vullen van de tuinhakselaar
mag enkel door een persoon
gebeuren.
● Tuinhakselaar op een vlakke en stevige
ondergrond schuiven en in een veilige
positie zetten.
● Vaste handschoenen aantrekken,
veiligheidsbril en gehoorbescherming
opzetten.
● Open de uitwerpklep. (
● Sluit de voedingkabel aan op de
tuinhakselaar. (
● Start de tuinhakselaar. (
● Wacht totdat de tuinhakselaar zijn
11
maximaal toerental (nullasttoerental)
heeft bereikt.
● Vul de tuinhakselaar met hakselgoed.
● Schakel de tuinhakselaar uit. (
12
10.2)
13
11.1 Apparaat reinigen
Onderhoudsinterval:
na elk gebruik
Reinig het apparaat na elk gebruik
grondig. Door uw apparaat voorzichtig te
behandelen, beschermt u het tegen
beschadigingen en verlengt u de
levensduur.
Elektromotoren zijn tegen spatwater
beschermd.
7.4)
Smeer hakgereedschappen incl.
hakselaarkamer met standaard
corrosiewerende middelen in (bijv.
10.2)
raapolie).
10.3)
Het apparaat mag alleen in de afgebeelde
positie worden gereinigd.
● Demonteer de vultrechter. (
(
8.8)
11. Onderhoud
Kans op letsel!
Voordat u aan onderhouds- of
reinigingswerkzaamheden aan het
apparaat begint, dient u het
hoofdstuk ¨Voor uw veiligheid¨
(
4.), in het bijzonder de
paragraaf ¨Onderhoud en
reparaties¨ (
4.7), zorgvuldig te
lezen en alle veiligheidsinstructies
op te volgen.
Trek voorafgaand aan
onderhoudswerkzaamheden de
stekker eruit.
0478 201 9915 C - NL
10.4)
14
11.2)