Experiment 17
Weersymbolen en weerkaarten begrijpen
Meteorologische waarnemingen worden genoteerd op een weerkaart. Cirkels geven
aan waar de weerstations zich bevinden. Rond elke cirkel staan verschillende getallen
en symbolen die de weersomstandigheden aangeven die daar worden waargeno-
men. Om deze gegevens correct te interpreteren, is het belangrijk om te begrijpen
welke soorten gegevens de verschillende getallen en symbolen vertegenwoordigen.
Dit experiment introduceert deze rapporteringssymbolen:
Componenten van het observatiesymbool:
T: temperatuur in °C / °F
: dauwpunt in °C / °F
DP
: weertype (zie Weersymbolen)
WT
: windrichting
Wd
: windsterkte in knopen (1
Wv
knoop = 1,83 km/u) aangegeven
met korte lijnen, die optellen tot
een bepaalde waarde (20 knopen
in dit voorbeeld)
: type hoge wolken (zie
Ch
Weersymbolen)
: type middelhoge wolken
Cm
: type lage wolken
Cl
: hemelbedekking (zie
Sc
Weersymbolen)
: luchtdruk op zeeniveau (in
PSl
millibar (mb) tot op een tiende
nauwkeurig, waarbij de eerste 9
of 10 is weggelaten; in dit geval
zou de druk 1012,5 mb zijn)
: verandering in luchtdruk
∆P
in de afgelopen 3 uur (+ geeft
stijging aan, / geeft constante
stijging aan)
: weer afgelopen 6 uur
Wp
Weerkaart
38