De begrenzingsdraad monteren
OPMERKING: De begrenzingsdraad moet vanuit beide zijkanten van het laadstation 1,5 meter of meer recht lopen.
OPMERKING: Voor verdere informatie, zoals de montageafstand tot obstakels, raadpleegt u "De draden aansluiten op het laadstation" (pagina 80).
1.
Sla met behulp van een kunststof hamer de eerste pen in de grond nabij het laadstation en bevestig de begrenzingsdraad.
► Fig.5: 1. Laadstation 2. Pen
► Fig.5: a) 1,5 m of meer
2.
Span de begrenzingsdraad zodat deze niet boven de grond zweeft en sla daarna de volgende pen in de grond op een afstand van ongeveer 1
meter vanaf de vorige pen.
OPMERKING: Als de begrenzingsdraad boven de grond zweeft, verkleint u de onderlinge afstand tussen de pennen.
OPMERKING: Voor verdere informatie, zoals de montageafstand tot obstakels, raadpleegt u "Montagevoorwaarden voor de begrenzingsdraad"
(pagina 75).
3.
Vorm een lus (oog) van ongeveer 20 cm om speling te creëren in de begrenzingsdraad op de beoogde locatie waar de begeleidingsdraad later
zal worden aangesloten op de begrenzingsdraad.
► Fig.6: 1. Beoogde aansluitlocatie 2. Begrenzingsdraad 3. Begeleidingsdraad
OPMERKING: Deze begeleidingsdraad begeleidt de robotmaaier wanneer deze terugkeert naar het laadstation. Voor informatie over het aanslui-
ten van de begeleidingsdraad, raadpleegt u "De begeleidingsdraad monteren" (pagina 80).
4.
Als er gebieden zijn waar de robotmaaier niet mag binnengaan, of als er obstakels zijn die de robotmaaier niet mag tegenkomen, schermt u
het gebied af door een begrenzingsdraad eromheen te monteren.
OPMERKING: Raadpleeg voor verdere informatie "Een eiland maken" (pagina 78).
5.
Nadat de begrenzingsdraad tot aan het laadstation is gemonteerd, slaat u met behulp van een kunststof hamer de laatste pen in de grond
naast de eerste pen aan het begin van de begrenzingsdraad.
► Fig.7: 1. Pen aan het begin 2. Pen aan het eind
6.
Knip de begrenzingsdraad door en laat daarbij een draadlengte over om dit aan te kunnen sluiten op het laadstation.
► Fig.8: 1. Aansluitpunt L 2. Aansluitpunt R
7.
Op het punt langs de extra draadlengte waarop de aansluitklem het aansluitpunt op het laadstation kan bereiken, lijnt u de begrenzingsdraad
uit met de groef in de aansluitklem. Sluit de aansluitklem en knijp deze krachtig dicht met behulp van een klemtang.
► Fig.9: 1. Begrenzingsdraad 2. Groef in de aansluitklem
8.
Knip de overtollige begrenzingsdraad af met behulp van een kniptang op een afstand van ongeveer 1 cm vanaf de aansluitklem.
► Fig.10
9.
Bevestig een aansluitklem op dezelfde manier aan het andere uiteinde van de begrenzingsdraad.
OPMERKING: Bevestig de aansluitklemmen nog niet aan het laadstation. De aansluiting op het laadstation wordt verderop beschreven bij "De
draden aansluiten op het laadstation" (pagina 80).
Een eiland maken
Als zich in het maaigebied een obstakel bevindt, zoals een boom of rotspartij, die niet kan worden weggehaald, geleidt u de begrenzingsdraad er
helemaal omheen om een eiland te maken.
•
Monteer de begrenzingsdraad rondom een obstakel om een eiland te maken. Gebruik een korte afstand tussen de pennen en zorg ervoor dat
de afstand tot het obstakel ongeveer 35 cm is.
•
Monteer de twee begrenzingsdraden die naar en vanaf het eiland lopen dicht tegen elkaar (tussenafstand 0 cm). Hierdoor kan de robotmaaier
de draden oversteken.
—
Bevestig de twee begrenzingsdraden aan dezelfde pen.
KENNISGEVING: Zorg ervoor dat de twee begrenzingsdraden elkaar niet kruisen. De robotmaaier zal dan stoppen als gevolg van een fout.
► Fig.11: 1. Obstakel 2. Pen 3. Begrenzingsdraad
► Fig.11: a) Ongeveer 35 cm b) Dicht tegen elkaar (tussenafstand 0 cm)
•
U kunt als volgt meerdere eilanden maken.
► Fig.12: 1. Begrenzingsdraad 2. Pen
Een subgebied maken
Als er een afgescheiden maaigebied is waarnaar geen route loopt waarover de robotmaaier vanaf het laadstation automatisch kan navigeren, wordt
dat maaigebied een subgebied (b) genoemd. Het gebied waarin het laadstation zich bevindt, wordt het hoofdgebied (a) genoemd.
•
Het is noodzakelijk om de robotmaaier uit te schakelen en de robotmaaier met de hand te verplaatsen tussen het hoofdgebied en het
subgebied.
•
Monteer de begrenzingsdraad zodanig dat de breedte cab de route tussen het hoofdgebied en het subgebied 10 cm of minder is.
•
De begrenzingsdraad moet worden gemonteerd in één enkel ononderbroken lijn rondom het gehele maaigebied ((a) en (b)).
•
Voor het maaien van het subgebied moet u de instellingen van de robotmaaier veranderen. Raadpleeg voor meer informatie de gebruiksaan-
wijzing van dit apparaat.
► Fig.13: 1. Begrenzingsdraad 2. Laadstation 3. 10 cm of minder
► Fig.13: a) Hoofdgebied b) Subgebied
78
NEDERLANDS