Zet het dragend frame op de vloer en markeer de
onderste boorgaten (1), die overeenkomen met
de gaten A en D ( Ι ).
Til daarna de wandhouder op en wel zo, dat de
gaten B in de wandhouder overeenstemmen met de
zojuist gemarkeerde punten (1). U kunt nu door de
boorgaten C en D in de wandhouder heen de beide
bovenste gaten voor de wand bevestiging markeren
( ΙΙ ). Boor daarna de gaten, plaats de pluggen en be-
vestig de wandhouder met 4 schroeven.
2.2 Bevestiging van de convector
De convector wordt met de vier ophangsleuven,
aan de achterzijde van het toestel, opgehangen aan
de wandbeugel.
Om het toestel vast te zetten is het voldoende de
nijlon schroef (4) op een van de twee bovenste
bevestigingen een halve slag te verdraaien.
Bij eventuele demontage, draait U eerst de schroef
een halve slag los en vervolgens haalt U het toestel
uit de ophangsleuven.
2.3 Elektrische aansluiting
Het apparaat is bestemd voor wisselspan-
ning 230 V.
Neem de NEN 1010, de voorschriften van uw elek-
triciteitsbedrijf en die op het typeplaatje in acht.
16
Elektrische beveiliging!
De convectoren vallen in veiligheidsklasse II (
en zijn spatwaterdicht (
Houdt u zich aan de gegevens op het typeplaatje!
De opgegeven spanning moet met de net spanning
overeenstemmen. Kies een toevoer-leiding met
voldoende doorsnede. Voor de aansluiting moet
op een afstand van minimaal 10 cm aan de zijkant
van het verwarmingstoestel een stopcontact of een
apparatencontactdoos voor een vaste aansluiting
worden geïnstalleerd.
Bij een zichtbare beschadiging van de aansluitleiding,
dient deze door een erkend vakman te worden
vervangen !
In het algemeen geldt:
Bij de installatie van het verwarmingstoestel in
ruimtes met een badkuip en/of douchebak moet de
veiligheidszone volgens NEN 1010 art. 727 over-
eenkomstig de specificaties op het typeplaatje van
het toestel in acht worden genomen.
Veiligheidsinstallatie
De convectoren bezitten een veiligheids-thermos-
taat (STR), die bij gevaar de verwarming uitschakelt.
Wanneer de oververhittings bescherming het ap-
paraat heeft uitgeschakeld, kan de storing worden
verholpen (b. v. afgedekte luchtuitstroomopening).
Na een afkoelingsperiode van een paar minuten kan
het apparaat weer worden ingeschakeld. Wanneer
de oververhittingsbescherming bij het opnieuw in
gebruik nemen weer aanslaat, moet een bevoegde
servicemonteur worden geraadpleegd om de sto-
ring op te heffen.
Let op:
Let op de veiligheidsafstanden (mm) overeenkom-
4
stig navolgende afbeelden.
)
IP24).