van ong. –1 stop voor de flitser ingesteld. Op de flitser behoeft u dan verder
niets in te stellen!
10. Correcties op de belichting
Bij een groot helderheidsverschil tussen onderwerp en achtergrond wordt de
belichtingsautomatiek van de camera, c.q. de flitser misleid. Deze fout kan
worden verbeterd door met de hand een correctie op de flitsbelichting in te
stellen.
Een correctie op de belichting in de TTL-flitsfunctie moet op de camera inge-
steld worden (zie de gebruiksaanwijzing van de camera):
Donker onderwerp tegen een lichte achtergrond:
positieve correctiewaarde (ong. +1 tot +2 diafragmawaarden)
Licht onderwerp tegen een donkere achtergrond:
negatieve correctiewaarde (ong. –1 tot –2 diafragmawaarden)
Voor een correctie op de belichting in de automatisch-flitsenfunctie moet u op
de flitser met de hand een diafragmawaarde, die afwijkt van die welke op
de camera ingesteld staat, instellen.
Donker onderwerp tegen een lichte achtergrond: op de flitser een ong. één
stop hogere diafragmawaarde instellen: bijv. cameradiafragma 4; werkdia-
fragma op de flitser 5,6.
Licht onderwerp tegen een donkere achtergrond: op de flitser een ong. één
stop lagere diafragmawaarde instellen: bijv. cameradiafragma 4; werkdia-
fragma op de flitser 2,8.
Bij het werken met een adapter uit het systeem SCA 3002 en een
daarvoor geschikte camera wordt bij de automatische overdracht van
de gegevens (ISO en diafragmawaarde) de correctiewaarde voor het
flitslicht op de camera ingesteld. Op de flitser hoeft u dan verder niets
in te stellen!
Bij het werken met een adapter uit het systeem SCA 3002 moet op de flitser
de met de hand in te stellen diafragmawaarde worden gekozen als op de
camera zelf geen correctiewaarde kan worden ingesteld!
11. Flitssynchronisatie
11.1 Normale synchronisatie
Bij de normale synchronisatie wordt de flits ontstoken zodra de sluiter van de
camera geheel is geopend (synchronisatie bij het opengaan van de sluiter).
Dit is de standaardfunctie die dan ook door alle camera's wordt onder-
steund. Er hoeft geen speciale instelling voor te worden gedaan.
11.2 Synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter
Bij het werken met een SCA-adapter ondersteunen veel camera's bovendien de
synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter (Rear, 2nd curtain). Hierbij
wordt de flitser pas aan het einde van de belichtingstijd ontstoken. Dit zorgt bij
langere belichtingstijden (>1/30 s) en bewegende lichtbronnen voor een
'natuurlijker' weergave van de opnamesituatie. De lichtsporen ijlen in de
opname dan de lichtbron achterna. De instelling moet op de camera plaatsvin-
den, zie voor details de gebruiksaanwijzingen van camera en SCA-adapter.
11.3 Synchronisatie bij lange belichtingstijden
Bij het werken met een SCA-adapter kunt u bij veel camera's voor synchroni-
satie bij lange belichtingstijden (Slow) kiezen. Hierbij worden door de
camera de belichtingstijden aangepast en aangestuurd aan de lage omge-
vingshelderheid. In het donker wordt daardoor de achtergrond van het
onderwerp sterker benadrukt. De instelling vindt op de camera plaats. Zie
voor details de gebruiksaanwijzingen van camera en SCA-adapter.
11.4 Synchronisatie bij korte belichtingstijden HSS
Bij het werken met een SCA-adapter van het systeem SCA 3002 ondersteu-
nen sommige camera's bovendien de synchronisatie bij korte belichtingstij-
den HSS. Hierbij kan ook met kortere belichtingstijden dan de flitssynchroni-
satietijd worden geflitst. Met HSS kan bijv. bij portretopnamen in een heldere
omgeving door een grotere diafragmaopening de scherptediepte geminima-
liseerd worden. Daardoor steekt het portret duidelijker tegen de achtergrond
af. Afhankelijk van het type camera wordt HSS in de TTL-flitsfunctie en / of
de manual flitsfunctie M ondersteund (zie de gebruiksaanwijzingen van
camera en SCA-adapter).
43