12
NL
4. BEDIENINGSELEMENTEN
1. Stuurwiel
Hiermee kunt u de voorwielen besturen.
2. Versnellingspook
Hiermee kunt u het toerental van de motor bepalen. De diverse standen staan aangeven op het
plaatje waar de volgende symbolen op staan:
«CHOKE» stand
«LANGZAAM» stand
«SNEL» stand
Tijdens het rijden moet u een tussenstand tussen de «LANGZAAM» en de «SNEL» stand kiezen;
tijdens het maaien is het verstandig om de versnellingspook op de «SNEL» stand te zetten.
B
7
om de motor te starten
stemt overeen met het laagste toerental
stemt overeen met het hoogste toerental
5
4
A
6
BEDIENINGSELEMENTEN
1
3
B
A
2