6. Apparaatfuncties
6.1 Modus 1: Hoofdmodus
A: Meten van spanning en massa
1. Als met de meetpunt een component wordt aangeraakt dat met het boordnet is verbonden,
herkent het apparaat of het gaat om een gelijkspanning, een getakte spanning of een
massaverbinding.
2. Als het gaat om een gelijkspanning wordt de displayverlichting rood en wordt de
spanningswaarde aangegeven.
3. Bij een wisselspanning wordt (P) weergegeven op de display.
• Als de maximale waarde boven de in modus 5 ingestelde grenswaarde ligt,
wordt het verschil tussen de maximum- en de minimumwaarde aangegeven.
Bijv.: maximumwaarde: 12 V, minimumwaarde: 4 V, weergave 8.0. Daarnaast
klinkt er een van de frequentie afhankelijke signaaltoon die langzamer wordt
als de frequentie toeneemt.
• Als de maximumwaarde onder de in modus 5 ingestelde grenswaarde ligt,
wordt de gemiddelde waarde tussen de maximum- en de minimumwaarde
aangegeven. Er klinkt geen signaaltoon.
Bijv.: maximumwaarde: 8 V, minimumwaarde: 0 V, weergave 4.0
*
BELANgrijK:
Als de frequentie van de getakte spanning heel klein is (< 5 hz), kan deze niet meer duidelijk
herkend worden door het apparaat en wisselt de weergave tussen gelijkspanning en getakte
spanning.
4. Als er een massaverbinding is, bepaalt het apparaat de overgangsweerstand naar de accumassa
in 3 stappen:
- Displayverlichting groen en weergave (0.0):
- Displayverlichting wit en weergave (0.0):
- Displayverlichting wit zonder weergave:
Deze methode kan ook gebruikt worden voor het bepalen van de weerstand bij de doorgangscontrole (zie C).
B: Foutopsporing bij elektrische componenten
*
BELANgrijK:
Schakel de te controleren componenten (bv. licht of ruitenwisser) in.
1. Maak met de testpunt contact met de beide voedingsaansluitingen van de component. Als aan een
zijde (+) spanning aanwezig is en aan de andere zijde massa en de component desondanks niet
werkt, is deze met grote zekerheid defect.
2. Als aan beide zijden (+) spanning aanwezig is, is de massaverbinding naar de component
onderbroken.
3. Als aan beide zijden massa aanwezig is, is de boorspanningsverbinding naar de component
onderbroken.
4. In deze beide gevallen moet met behulp van het stroomschema en de tester (zie ook A 1. en 2.)
30
massaverbinding i.O.
verhoogde overgangsweerstand
te hoge overgangsweerstand