NL
4. Opstelling van tanks
Bij de opstelling van de tanks moet voor
een goede stabiliteit worden gezorgd. De
tank moet gelijkmatig rusten en verticaal
staan. Het opstellingsvlak moet vlak zijn en
mag geen randen en verhogingen vertonen.
Het vlak moet vóór opstelling van de tank
grondig worden gereinigd. De tanks moeten
een zodanige afstand tot muren en andere
bouwelementen en tot elkaar hebben, dat
het visueel herkennen van vulstand en lekk-
ages en de visuele toestandscontrole op elk
moment mogelijk zijn.
4.1 Opstelling buiten
CUBE-tanks zijn toegelaten voor opstelling
buiten. Bij opstelling buiten moeten de tanks
zodanig worden opgesteld, dat ontoelaatbare
windbelastingen niet op kunnen treden en
de invloed van andere weersinvloeden zo
gering mogelijk worden gehouden. Als de
tanks worden blootgesteld aan een noemens-
waardige windbelasting, moeten ze worden
verankerd met een geschikte zekering, bijv.
door de horizontaal lopende buisbandages te
verbinden met in het opstelvlak aangebrachte
grondankers. Het oppervlak moet bij opstel-
ling buiten tevens zoals een straat zijn gecon-
strueerd en bestand zijn tegen vloeistoffen.
5. Vul- en afnamesystemen
De vul- en afnameleiding is bij de CUBE-
tanks reeds af fabriek gemonteerd. Bij de
extra componenten zoals teller, brandstoffilter
of oprolmechanisme zijn overeenkomstige
montage-instructies en gebruiksaanwijzingen
bijgevoegd.
Alle schroefverbindingen moeten absoluut op
dichtheid gecontroleerd worden!
5.1 Ventilatieleiding
Bij CUBE-tanks voor opstelling buiten is de
ventilatiekap (2") reeds a fabriek gemonteerd.
Bij CUBE-tanks met een volume van 1500
l resp. 2500 l die binnen worden opgesteld,
moet de ventilatiekap aan de tank worden
verwijderd en moet de ventilatieleiding door
de klant naar buiten worden geleid. Neem
hiervoor ook paragraaf 4.3.2 van de algeme-
ne bouwtoezichtsgoedkeuring Z-40.21-510 in
acht.
70
5.2 Overloopbeveiliging
(grenswaardegever)
voor stookolie en dieselbrandstof
Bij de uitvoeringen voor stookolie en die-
selbrandstof zijn de overloopbeveiligingen
(grenswaardegevers) reeds af fabriek gemon-
teerd en de voorgeschreven inbouwdiepten
zijn ingesteld.
6. Bedrijf
6.1 Bedrijf in verwarmings- en diesel-
tankinstallaties
6.1.1 Vullen
Voor controles vóór inbedrijfstelling wordt ver-
wezen naar paragraaf 5.3 van de algemene
bouwtoezichtsgoedkeuring nr. Z-40.21-510.
Bij de eerste vulling moet de gehele installa-
tie worden gecontroleerd op dichtheid.
De CUBE-tanks met een tankvolume van
1500 l en 2500 l mogen uitsluitend met
vaste aansluitingen en met gebruik van een
geschikte overloopbeveiliging (grenswaarde-
gever) worden gevuld. CUBE-tanks met een
tankvolume van 1000 l mogen ook met een
automatisch sluitend aftapventiel en vulsnel-
heden tot 200 l/min in vrije uitloop worden
gevuld.
6.1.2 Afname
De afname gebeurt door middel van pomp,
aftapslang en aftapventiel. Zorg voor vol-
doende ventilatie. Neem ook de montage-in-
structies en gebruiksaanwijzingen van de
extra componenten in acht.
6.2 Bedrijf met de overige toegelaten
media van de algemene bouwtoe-
zichtsgoedkeuring
Paragaaf 5.1.4 van de algemene bouwtoe-
zichtsgoedkeuring Z-40.21-510 alsmede de
gebruiksaanwijzingen van de extra compo-
nenten en de voorschriften van het waterwerk
en die voor brandbare vloeistoffen moeten
worden aangehouden!
6.3 Onderhoud en reiniging
van de CUBE-tanks
De CUBE-tanks benodigen geen bijzonder
onderhoud. Middelen tegen corrosie zijn
niet nodig.