– Draai het meetgereedschap 180° zonder de hoogte te veranderen. Laat het
waterpassen en markeer het midden van de punt van de laserstraal op muur
A (punt III). Let erop dat punt III zoveel mogelijk recht boven of recht onder
punt I ligt.
– Het verschil d tussen beide gemarkeerde punten I en III op muur A levert
de feitelijke hoogteafwijking van het meetgereedschap langs de lengteas
op.
Op het meettraject van 2 x 20 m = 40 m bedraagt de maximaal toegestane
afwijking:
MP3: 40 m x ± 0,2 mm/m = ± 8 mm.
XP5: 40 m x ± 0,2 mm/m = ± 8 mm.
Het verschil d tussen de punten I en III mag daarom bij de MP3 hoogstens
8 mm en bij de XP5 hoogstens 8 mm bedragen.
Verticale waterpasnauwkeurigheid controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject op een vaste ondergrond met een
afstand van ca. 5 m tussen vloer en plafond nodig.
– Teken een rechte streep op het plafond.
– Positioneer het meetgereedschap zodanig dat de bovenste loodstraal de
streep op het plafond raakt. Laat het meetgereedschap waterpassen. Mar-
keer het midden van de bovenste laserstraalpunt op de streep op de muur
(punt I). Markeer bovendien het midden van de onderste laserstraalpunt op
de vloer (punt II).
2 610 A15 119 • 22.10.09
A
d
B
180˚
5 m
Nederlands | 87