Informatie over het voorbeeld
De jonge Deutsche Bundesbahn legde zich in de jaren ‚50
intensief toe op een vervanging van de dure stoomaandrij-
vingen door andere tractiesoorten. De hoge kosten voor een
elektrificatie van het hele net had echter de toenmalige mo-
gelijkheden laten afspringen. Daarom streefde men ernaar om
ook voor de hoogwaardige sneltreindienst sterke voertuigen
met dieselaandrijving in te zetten.
Voor kleine en middelzware diesellocomotieven was de
vereiste techniek al beschikbaar. Maar ondertussen beheerste
men ook voor voertuigen met krachtige motoraandrijving
de onderhoudsarme en rustig lopende aandrijftechniek met
aandrijfassen. Bovendien hadden Daimler-Benz, MAN en
Maybach in samenwerking met de Bundesbahn-Zentralamt in
München een nieuw aggregaat met 12-cilinders van 1.100 pk
vermogen ontwikkeld. Verder ontwikkelden Maybach en
Voith een nieuwe vloeistofaandrijving. Uit deze geavanceerde
componenten werd bij Krauss-Maffei onder belangstelling
van de meeste West-Duitse locomotiefbouwbedrijven de suc-
cesvolle locomotief V 200.0 ontwikkeld. Hun twee aggregaten
waren samen goed voor een vermogen van 2.200 pk bij een
dienstbelasting van om en bij 78 ton. Een stoomlocomotief met
vergelijkbare kracht had met tender ongeveer 160 ton op de
weegschaal gebracht.
Het bewijs voor de buitengewoon hoge betrouwbaarheid en
gebruiksvriendelijkheid van deze locomotieficonen van de
jaren vijftig is het feit dat er op vandaag, een slordige halve
eeuw na hun aanschaf, nog altijd een aantal exemplaren in het
buitenland en bij privéspoorwegen in dienst zijn.
4