Nederlands
gemarkeerde boring of aardingsklem () worden aan-
gesloten met een geschikte schroef, moer, borgring en
ring. Voor de aarddraadaansluiting moet een kabel-
doorsnede worden gebruikt die voldoet aan de plaat-
selijke voorschriften.
• Er moet een motorbeveiligingsschakelaar worden
gebruikt. Het gebruik van een aardlekschakelaar (RCD)
wordt aanbevolen.
• Schakelapparaten moeten als toebehoren worden aan-
geschaft.
5.6.1 Technische gegevens
• Inschakeltype: direct
• Beveiliging aan de netzijde: 10 A
• Kabeldoorsnede: 4x1,5
Als voorbeveiliging dienen alleen langzame zekeringen
of installatieautomaten met K-karakteristiek te wor-
den gebruikt.
5.6.2 Wisselstroommotor
De wisselstroomuitvoering wordt vanuit de fabriek met
een aangebouwd startapparaat geleverd. Het aanslui-
ten aan het elektriciteitsnet gebeurt door de stroom-
leiding aan het startapparaat te klemmen (klemmen L
en N).
De elektrische aansluiting moet door een elek-
trotechnicus worden uitgevoerd.
5.6.3 Driefasige motor
De driefasige uitvoering wordt geleverd met vrije
kabeluiteinden. Het aansluiten aan het elektriciteits-
net gebeurt door het vastklemmen in de schakelkast.
De elektrische aansluiting moet door een elek-
trotechnicus worden uitgevoerd!
De aders van de aansluitkabels zijn als volgt bezet.
4-aderige aansluitkabel
Aderkleur
Zwart
Blauw of grijs
Bruin
Groen/geel
5.6.4 Plug&Pump-systemen
Bij het gebruik voor het irrigeren of besproeien
van velden en plantsoenen moet een aardlek-
schakelaar (RCD) van 30 mA worden geïnstal-
leerd!
De benodigde elektrische aansluitingen van het sys-
teem (zowel aan het stroomnet als aan de motor)
bevinden zich standaard aan de Fluidcontrol en aan de
drukschakelaar. De installatie is uitgerust met een
randaardestekker en kan direct worden aangesloten.
5.6.5 Aansluiting van de bewakingsinrichtingen
De Wilo-Sub TWU-serie met wisselstroommotor heeft
een geïntegreerde thermische motorbeveiliging. Als de
motor te warm wordt, wordt het aggregaat automa-
118
Klem
U
V
W
PE
tisch uitgeschakeld. Als de motor weer is afgekoeld,
schakelt het aggregaat automatisch weer in.
Er moet een motorbeveiligingsschakelaar wor-
den aangebracht!
De Wilo-Sub TWU-serie met driefasige motor heeft
geen geïntegreerde bewakingsinrichtingen.
Er moet een motorbeveiligingsschakelaar wor-
den aangebracht!
De Plug&Pump-systemen hebben een geïntegreerde
thermische motorbeveiliging en een motorbeveili-
gingsschakelaar het schakelapparaat.
5.7 Motorbeveiliging en inschakeltypes
5.7.1 Motorbeveiliging
De minimale vereiste is een thermisch relais/motorbe-
veiligingsschakelaar met temperatuurcompensatie,
differentieelschakeling en herinschakelblokkering con-
form VDE 0660 en de nationale voorschriften.
Als het product op een elektriciteitsnet worden aange-
sloten waar vaak storingen optreden, adviseren wij om
de klant extra beveiligingen in te laten bouwen (bijv.
overspannings-, onderspannings- of faseuitvalrelais,
bliksembeveiliging, enz.). Verder adviseren wij de mon-
tage van een aardlekschakelaar.
Bij het aansluiten van het product moeten de plaatse-
lijke en wettelijke voorschriften in acht worden geno-
men.
5.7.2 Inschakeltypes
Inschakeling direct
Bij vollast moet de motorbeveiliging op de toegekende
stroom op het bedrijfspunt (zie typeplaatje) ingesteld
worden. Bij deellastbedrijf wordt aanbevolen de motor-
beveiliging 5 % boven de gemeten stroom op het
bedrijfspunt in te stellen.
Inschakeling aanlooptransformator/zachte aanloop
• Bij vollast moet de motorbeveiliging op de toegekende
stroom op het bedrijfspunt worden ingesteld. Bij deel-
lastbedrijf wordt aanbevolen de motorbeveiliging 5 %
boven de gemeten stroom op het bedrijfspunt in te
stellen.
• De minimaal vereiste stroomsnelheid van de koelvloei-
stof moet bij alle bedrijfspunten gegarandeerd zijn.
• De stroomopname moet tijdens het volledige bedrijf
onder de nominale stroom liggen.
• De drempelwaarde voor de start-/stopprocessen tus-
sen 0 en 30 Hz moet op maximaal 1 sec. worden inge-
steld.
• De drempelwaarde tussen 30 Hz en de nominale fre-
quentie moet op maximaal 3 sec. worden ingesteld.
• De spanning bij de start moet minstens 55 % (aanbe-
volen: 70 %) van de nominale spanning van de motor
bedragen.
• Om vermogensverlies tijdens het bedrijf te vermijden,
dient u de elektronische starter (zachte aanloop) na
het bereiken van het nominale bedrijf te overbruggen.
WILO SE 10/2011 V4.1WE