Gebruik met frequentieomvormers
• Continubedrijf kan alleen worden gegarandeerd tussen
30 Hz en 50 Hz.
• Om de smering van de lagers te garanderen, moet een
minimaal pompvermogen van 10 % van het nominale
pompvermogen worden aangehouden!
• De drempelwaarde voor de start-/stopprocessen tus-
sen 0 en 30 Hz moet op maximaal 2 sec. worden inge-
steld.
• Om de motorwikkeling af te koelen, wordt aanbevolen
minimaal 60 sec. te wachten voordat u de pomp na een
stop weer inschakelt.
• Overschrijd de nominale stroom van de motor nooit.
• Maximale spanningspiek: 1000 V
• Maximale spanningstoenamesnelheid: 500 V/rs
• Extra filters zijn nodig wanneer de benodigde stuur-
spanning boven 400 V komt.
Producten met stekker/schakelapparaat
Steek de stekker in de daarvoor bedoelde contactdoos
en bedien de aan-/uitschakelaar of laat het product via
de aangebouwde niveauregeling automatisch in-/uit-
schakelen.
Voor producten met vrije kabeluiteinden kunnen scha-
kelapparaten als toebehoren worden besteld. Neem de
handleiding van het schakelapparaat dan a.u.b. ook in
acht.
Stekkers
beschermd tegen overstromingen. Let op de IP-
beschermingsklasse. Stel schakelapparaten altijd
zo op, dat ze niet kunnen overstromen.
6 Ingebruikneming
Het hoofdstuk „Ingebruikneming" bevat alle belang-
rijke aanwijzingen voor het bedieningspersoneel voor
de veilige ingebruikneming en bediening van het pro-
duct.
De volgende randvoorwaarden moeten absoluut nage-
leefd en gecontroleerd worden:
• Opstellingstype
• Modus
• Minimaal onderdompelingspeil/max. indompeldiepte
Na een langere periode van stilstand moeten
deze randvoorwaarden eveneens gecontroleerd
worden en moeten gebreken verholpen worden!
Deze handleiding moet altijd bij het product of op een
daarvoor bestemde plaats worden bewaard, die voor al
het bedieningspersoneel altijd toegankelijk is.
Om materiële schade en persoonlijk letsel bij de inge-
bruikneming van het product te vermijden, moeten de
volgende punten absoluut in acht genomen worden:
• De ingebruikneming van het aggregaat mag alleen door
gekwalificeerd en geschoold personeel met inachtne-
ming van de van de veiligheidsvoorschriften worden
uitgevoerd.
• Het volledige personeel dat aan of met het product
werkt, moet deze handleiding ontvangen, gelezen en
begrepen hebben.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-Sub TWU 4..., TWU 4-...-QC, TWU 4-...-P&P
en
schakelapparaten
zijn
• Alle beveiligingsinrichtingen en nooduitschakelingen
zijn aangesloten en werden op gecontroleerd op juiste
werking.
• Elektrotechnische en mechanische instellingen moe-
ten door vakkundig personeel worden uitgevoerd.
• Het product is geschikt voor het gebruik onder de
opgegeven bedrijfsomstandigheden.
• Het werkbereik van het product is een gevarengebied.
Er mogen geen mensen aanwezig zijn! In het werkbe-
reik mogen bij het inschakelen en/of tijdens het bedrijf
geen mensen aanwezig zijn.
• Bij werkzaamheden in besloten ruimtes moet altijd een
tweede persoon aanwezig zijn. Bij gevaar voor giftige
gassen moet voor voldoende ventilatie worden
gezorgd.
6.1 Elektrisch systeem
De aansluiting van het product alsook de installatie van
de stroomleiding moet worden uitgevoerd conform
hoofdstuk „Opstelling" alsook de VDE-richtlijnen en de
nationale voorschriften.
Het product moet volgens de voorschriften worden
beveiligd en geaard.
Let op de draairichting! Bij een verkeerde draairichting
zorgt het aggregaat niet voor het opgegeven vermo-
gen en kan het beschadigd raken.
niet
Alle bewakingsinrichtingen zijn aangesloten en op
juiste werking gecontroleerd.
Gevaar door elektrische stroom!
Er bestaat levensgevaar door een ondeskundige
omgang met stroom! Alle producten, die met
vrije kabeluiteinden (zonder stekker) worden
geleverd, moeten door een gekwalificeerde elek-
trotechnicus worden aangesloten.
6.2 Draairichtingscontrole
Af fabriek is het product gecontroleerd en ingesteld op
de juiste draairichting. De aansluiting moet volgens de
gegevens van de aderaanduiding worden uitgevoerd.
De juiste draairichting van het product moet voor het
onderdompelen worden gecontroleerd.
Een testloop mag alleen onder de algemene
bedrijfsomstandigheden worden uitgevoerd. Het
inschakelen van een aggregaat dat niet is onder-
gedompeld, is ten strengste verboden!
6.2.1 Controle van de draairichting
De draairichting moet door een lokale elektrotechnicus
worden gecontroleerd met een draaiveldcontroletoe-
stel. Voor de juiste draairichting moet er een rechts-
draaiend draaiveld aanwezig zijn.
Het product is niet geschikt voor het gebruik
met een linksdraaiend draaiveld.
6.2.2 Bij verkeerde draairichting
Bij gebruik van Wilo-schakelapparaten
De Wilo-schakelapparaten zijn zodanig geconcipieerd,
dat de aangesloten producten in de juiste draairichting
draaien. Bij een verkeerde draairichting moeten 2
Nederlands
119