Optie – Wielvergrendelingen
Verlenging van de remhendel
(7.11)
De verlenging van de remhendel
kan worden verwijderd of op-
gevouwen. Het gebruik van de
langere hendel kost u minder
moeite om de wielvergrendeling in
werking te zetten.
Opgelet:
Wanneer u de wielvergrendeling
te dicht bij het wiel monteert, zal
deze moeilijker te hanteren zijn.
Dit kan de verlenging breken!
De hendel kan ook breken wanneer u op de
verlenging gaat leunen tijdens transfers!
Opspattend water van de banden kan slecht-
functioneren van de wielvergrendelingen veroor-
zaken.
Trommelremmen
(7.13)
Trommelremmen helpen een
begeleider om veilig en goed te
remmen. U kunt die ook gebruiken
met behulp van een vergrende-
lingshendel (1) om te voorkomen
dat u wegrolt. U moet de hendel in
zijn plaats horen klikken. Trom-
melremmen werken onafhankelijk
van de luchtdruk in de banden. U
kunt uw rolstoel niet verplaatsen
wanneer de trommelremmen
ingeschakeld zijn.
LET OP:
U mag de trommelremmen alleen door erkende
dealers laten aanpassen.
Wielvergrendeling met eenhandig gebruik
(7.16)
Uw rolstoel is uitgerust met twee sets wiel-
vergrendelingen die kunnen worden bediend
van de rechter- of linkerkant. Ze zijn rechts-
treeks tegen de banden gemonteerd. Om de
vergrendeling aan te wenden duwt u de ver-
grendelinghendel zo ver mogelijk naar voren
(fig. 78.2). Om het wiel vrij te maken trekt u de
hendel terug naar de oorspronkelijke positie.
De eenhandige wielvergrendeling wordt altijd
geleverd met een hendelverlenging, die het
bedienen ervan gemakkelijker maakt. Deze
verlenging is op de wielvergrendelingen vast-
geschroefd. Door hem omhoog te trekken kan de
hendel naar voor worden gevou-
wen.
De remkracht zal verminderen
door:
• Versleten bandenprofiel
• Te lage bandendr
• Natte band
• Verkeerdelijk geplaatste wiel-
vergrendelingen.
De wielvergrendelingen werden
niet ontworpen om als remmen te
dienen voor een in beweging
zijnde rolstoel. Daarom mogen ze
ook nooit in deze capaciteit worden
gebruikt. Gebruik altijd de hoepels om te remmen.
• Zorg ervoor dat de afstand tussen de banden en
de wielvergrendelingen voldoet aan de gegeven
specificaties (fig. 78.1). Om bij te stellen draait u
de schroef 1) los en regelt u de afstand. Maak de
schroef weer vast. (Zie de pagina betreffende
koppel).
16.06.10 Easy200/300/max Rev.C
11
1
12
78.2
1
3 mm
78.1
OPGELET:
Telkens u de achterwielen bijstelt, moet u de afstand tot de
wielvergrendelingen controleren en bijstellen indien nodig.
Indien u de wielvergrendelingen te dicht bij de wielen monteert, zal
dat een verhoogde inspanning vragen om ze te bedienen. Dat kan
het breken van de remhendelverlenging veroorzaken! Indien u
tijdens een transfer gaat leunen op de remhendelverlenging kan
ook dat het breken van de hendel veroorzaken! Opspattend water
van de banden kan leiden tot verminderde werking van de wiel-
vergrendelingen.
Optie – Voetplaten
Voetplaten
(7.21)
Er bestaan verschillende types
voetplaten. Ze kunnen worden
opgeklapt om het in en uit de rol-
stoel komen te vergemakkelijken.
Lengte van het onderbeen
Als u de stelschroeven (1) ver-
wijdert, kunt u de beensteun aan-
passen aan de lengte van uw
onderbenen. Draai de stelschroe-
ven eruit, zet de buizen met de
beensteun op de gewenste positie,
steek de stelschroeven opnieuw in hun openingen
en draai ze vast. (Zie de pagina over koppel). Zorg
ervoor dat de kleine plastic plaathouder zich op de
juiste plaats bevindt onder de stelschroef. Er moet
altijd 2,5 centimeter afstand zijn tot aan de grond.
Voetplaten met verstelbare
afwijking
(7.22)
Voetplaten kunnen worden
opgeklapt om het in en uit de
stoel komen makkelijker te
maken.
Zij kunnen ook op zes verschillen-
de standen worden geplaatst voor
een afwijking van de horizontale
stand. Draai de schroef (1) stevig
aan de buitenkant vast. Door de
knijpers (2) weg te nemen kan
de voetplaat worden bijgesteld in
drie verschillende standen zowel
naar voor of achter. Maak de
bijstelschroef (3) los om de hori-
zontale stand van de voetplaat te
wijzigen. Om dit te doen moet de
voetplaat worden opgeklapt. Zorg
ervoor dat alle schroeven stevig
zijn aangespannen, wanneer u
klaar bent. (Zie hoofdstuk over
koppel). U moet altijd een afstand
van 2,5 cm van de grond laten.
1
13.1
1
15.1
2
15.2
3
15.3
63
EASY 200-300, max