1.
Maak twee aftakkingen ¾" (A) aan de zijkant van
de hoofdtransportleiding.
OPMERKING
De afstand tussen deze aftakkingen moet
minimaal 500 mm bedragen. De inlaat van
het apparaat moet op het eerste
aansluitpunt in de stroomrichting worden
aangesloten.
2.
Plaats een afsluiter (B) in iedere aftakking. Gebruik
bij voorkeur vergrendelbare kogelkleppen hiervoor.
OPMERKING
Met deze kleppen kan het apparaat worden
geïsoleerd. Houd de kleppen gesloten tot
het apparaat is geïnstalleerd en in gebruik is
genomen. Zie § 5.4.
A
D
3.
Sluit de leiding (A) op de flexibele uitlaatslang (D)
aan.
4.
Sluit de leiding (B) op de flexibele inlaatslang (C)
aan.
Uitsluitend van toepassing op apparaten met
bijvulfunctie:
B
A
C
Gebruikershandleiding - 1.0
1.
2.
Elektrisch
B
C
1.
Nederlands
(-B-modellen): Sluit de
suppletiewatertoevoerleiding op de
bijvulaansluitleiding (C) aan.
(-R-modellen): Plaats een afsluitklep (A) en een
terugstroombeveiliging (B) in de toevoerleiding van
het suppletiewater. Sluit deze leiding vervolgens op
de flexibele bijvulleiding (C) aan.
VOORZICHTIG
Gebruik een lokaal goedgekeurde
•
terugstroombeveiliging. Een
terugstroombeveiliging kan ook als
optie bij het apparaat worden geleverd.
Zorg dat de druk van het toegevoerde
•
water lager is dan de systeemdruk.
Zorg dat de leidingen het apparaat aan
•
de bovenzijde verlaten. Dit voorkomt
snelle slijtage van slangen.
Zorg dat de overstortslang van de
•
breektank in het apparaat eindigt.
VOORZICHTIG
Gebruik bij voorkeur een geaarde
•
wandcontactdoos voor de voeding van
het apparaat. De contactdoos moet
bereikbaar blijven.
Monteer een alpolige hoofdschakelaar
•
(contactopening >= 3 mm) als het
apparaat direct op het voedingsnet
wordt aangesloten.
Gebruik voedingskabels met de juiste
•
maten.
A
Maak de kabelwartel (A) los en verwijder de
connector uit het frame.
10