5.2 Het oplossen van problemen die zich vaak voordoen bij de eerste installatie
Storing
Het display toont
Stroom (RC) van de pomp niet ingesteld. Stel de parameter RC in (zie par. 6.5.1).
EC
1) Geen water.
2) Pomp niet volgezogen.
3) Debietsensor afgekoppeld.
4) Instelling van een setpoint dat te hoog
is voor de pomp.
5) Draairichting omgekeerd.
Het display toont
6) Onjuiste instelling van de stroom van
BL
7) Maximumfrequentie te laag (*).
8) Parameter SO is niet correct
9) Parameter MP minimumdruk
1) Druksensor afgekoppeld.
Het display toont
2) Druksensor defect.
BPx
1) Te hoge opname.
2) Pomp geblokkeerd.
Het display toont
3) Pomp die heel veel stroom opneemt
OF
1) Pompstroom verkeerd ingesteld (RC).
2) Te hoge opname.
Het display toont
3) Pomp geblokkeerd.
OC
4) Draairichting omgekeerd.
1) Lage voedingsspanning
Het display toont
2) Te grote spanningsval op de lijn
LP
Regeldruk groter dan
Instelling van FL te hoog.
SP
Het display toont
Kortsluiting tussen de fasen.
SC
1) Instelling van een drempel voor
minimumstroming FT te laag.
2) Instelling van een minimumfrequentie
FL die te laag is (*).
De pomp stopt nooit
3) Korte observatie(*).
4) Regeling van de druk instabiel(*).
5) Gebruik niet compatibel(*).
1) Korte observatie(*).
De pomp stopt ook
2) Instelling van een minimumfrequentie
FL die te hoog is(*).
wanneer men dit niet
3) Instelling van een minimumfrequentie
wil
voor uitschakeling FZ die te hoog is (*).
Het multi inverter
Op één of meer inverters is de stroom
systeem start niet
Het display toont:
Druk op + om deze
configuratie tot de
andere inverters uit te
breiden
In een multi inverter
1) Andere wachtwoorden
systeem worden de
2) Er zijn configuraties aanwezig die niet
parameters niet
overgedragen kunnen worden
overgedragen
(*) Het sterretje heeft betrekking op gevallen van gebruik zonder debietsensor
Mogelijke oorzaken
de pomp RC(*).
ingesteld
niet correct ingesteld.
bij de start.
RC niet ingesteld.
Gevoelige parameters niet uitgelijnd
voor één of meer inverters.
Tabel 14: Oplossen van problemen
NEDERLANDS
1-2) Vul de pomp en controleer of er geen lucht in de leiding zit.
Controleer of de aanzuiging of eventuele filters niet verstopt zijn.
Controleer of de leiding van de pomp naar de inverter geen defecten of
lekkages vertoont.
3) Controleer de aansluiting naar de debietsensor.
4) Verlaag het setpoint of gebruik een pomp die geschikt is voor de
vereisten van de installatie.
5) Controleer de draairichting (zie par. 6.5.2).
6)Stel een correcte stroom van de pomp RC(*) in (zie par. 6.5.1).
7) Verhoog indien mogelijk FS of verlaag RC(*) (zie par. 6.6.6).
8) de waarde van SO correct instellen (zie par. 6.5.14)
9) de waarde van MP correct instellen (zie par. 6.5.15)
1) Controleer de aansluiting van de kabel van de druksensor.
BP1 heeft betrekking op de sensor verbonden met Press 1, BP2 met
press2,
BP3 met de stroomsensor verbonden met J5
2) Vervang de druksensor.
1) Controleer het type aansluiting, ster of driehoek. Controleer of de motor
geen hoger stroom opneemt dan de maximumstroom die door de inverter
wordt afgegeven. Controleer of alle fasen op de motor zijn aangesloten.
2) Controleer of de waaier of de motor niet worden geblokkeerd of
afgeremd door vreemde voorwerpen. Controleer de aansluiting van de
fasen van de motor.
3) Verlaag de versnellingsparameter AC (zie par. 6.6.11).
1) Stel RC in op de stroom die hoort bij het type aansluiting, ster of
driehoek, dat is aangegeven op het kenplaatje van de motor (zie par.
6.5.1)
2) Controleer of alle fasen op de motor zijn aangesloten.
3) Controleer of de waaier of de motor niet worden geblokkeerd of
afgeremd door vreemde voorwerpen.
4) Controleer de draairichting (zie par. 6.5.2).
1) Controleer of de juiste lijnspanning aanwezig is.
2) Controleer de doorsnede van de voedingskabels (zie par.2.2.1).
Verlaag de minimale werkfrequentie FL (als de elektropomp dit toelaat).
Verzeker u ervan dat de motor goed is en controleer de aansluitingen
naar de motor.
1) Stel een hogere FT drempel in
2) Stel een hogere FZ drempel in
3) Wacht voor de zelflering (*) of voer de procedure voor snelle zelflering
uit zie par. 6.5.9.1.1)
4) Corrigeer GI en GP(*) (zie par. 6.6.4 en 6.6.5)
5) Controleer of de installatie voldoet aan de condities voor gebruik
zonder debietsensor(*) (zie par. 6.5.9.1). Probeer eventueel een reset
MODE SET + - uit te voeren voor een herberekening van de condities
zonder debietsensor.
1) Wacht voor de zelflering (*) of voer de procedure voor snelle zelflering
uit zie par. 6.5.9.1.1).
2) Stel indien mogelijk een lagere FL in(*).
3) Stel een lagere FZ drempel in
Controleer de instelling van de stroom RC op iedere inverter.
Druk op de toets + op de inverter waarvan u zeker bent dat hij de meest
recente en correcte parameterconfiguratie heeft.
1) Activeer de inverters één voor één en voer voor alle inverters hetzelfde
wachtwoord in, of elimineer het wachtwoord. Zie par. 6.6.16
2) Wijzig de configuratie zodat hij kan worden overgedragen, het is niet
toegestaan de configuratie over te dragen met FI=0 en FZ=0. Zie
paragraaf 4.2.2.2
429
Oplossingen