N
O
Afb.
–
Het snijmechanisme van uw apparaat is vóór het verla-
ten van onze fabriek optimaal ingesteld. Mocht de snede
na langer gebruik onzuiver worden, corrigeer dan de
instelling van het ondermes.
Draai hiervoor het apparaat 180° om zodat u van
N
boven toegang krijgt tot de messenwals16.
Schuif nu de meegeleverde voelermaat aan de linker-
O
kant tussen het mes van de messenwals16 en het
ondermes 20. Draai de inbusschroef met een 10 mm
inbussleutel, naar rechts, tot de voelermaatlicht
klemt. Herhaal deze procedure aan de rechterkant
van het apparaat.
Het snijmechanisme aan de hand van een
snijproef controleren
P
Afb.
Draai de messenwals; niet één van de 5 messen mag
tegen het ondermes komen of schuren.
Voer een snijproef uit, zoals afgebeeld, met kran-
P
tenpapier. Om de messenwals te draaien, draait u
uitsluitend het loopwiel. Handen nooit in het
snijmechanisme steken!
Zo maait u goed
Voor uw veiligheid
Volg onvoorwaardelijk de "Algemene veiligheidsaan-
wijzingen" op en de "Veiligheidsaanwijzingen
voor de bediening van het apparaat" van hoofdstuk
"Belangrijke veiligheidsaanwijzingen".
Algemene aanwijzingen
Opgelet, apparaatbescherming door geïnte-
greerde accubeschermingsschakeling (PCB)
of uitschakeling over de thermische
beschermingsschakelaar!
– Wordt het maaimes door een vreemd voor-
werp geblokkeerd, de motor wordt overbelast
of de accu/motor is te heet, dan schakelt de
elektronica het apparaat uit. Het uitschake-
lingsproces kan op 2 verschillende manieren
worden geactiveerd:
1. Uitschakeling geactiveerd via de accu, statusin-
dicatorknippert rood.
2. Uitschakeling via de thermische bescherming-
schakelaar door veiligheids-inschakelhendel
geactiveerd, geen optisch signaal.
Meer aanwijzingen vindt u in het hoofdstuk
"Verhelpen van storingen".
– Laat de veiligheids-inschakelhendel los en ver-
wijder de stroomcircuitonderbreker. Indien ver-
eist, vreemde bestanddelen verwijderen.
– Laat de veiligheids-inschakelhendel los en ver-
wijder de stroomcircuitonderbreker bij het aan-
treffen van vreemde bestanddelen. Voordat u
het apparaat opnieuw opstart en gaat gebrui-
ken, dient u het apparaat op beschadigingen te
controleren. Begint het apparaat buitengewoon
sterk te vibreren, dan is een onmiddellijke con-
trole nodig, eventueel door de klantenservice
van de fabrikant.
– Grasafzettingen onmiddellijk verwijderen,
vooral in het rotatiebereik van de maaibehui-
zing. Grasafzettingen verzwaren het startpro-
ces, beïnvloeden de maaikwaliteit en het uit-
werpen van gras.
Maai alleen met scherpe en in perfecte toestand ver-
kerende maaimessen, zodat grassprieten niet uitraf-
elen en het gras geel wordt.
Bij aanvang van de grasmaaiperiode en bij nieuw
G
aangelegde gazons dient u aanvankelijk een relatief
hoge maaihoogte te kiezen en bij de volgende maai-
processen geleidelijk te verlagen. Om een goed ver-
zorgd gazon te onderhouden dient aan het einde van
het maaien de maaihoogte op ca. 3 cm te worden
ingesteld, aangezien de sprieten aan de onderkant
wit verkleurd zijn en bij een te lage maaihoogte het
gazon geen frisse groene indruk geeft. De sprieten
drogen vooral in de zomer snel uit.
Maai het gazon bij voorkeur elke week. De groei gaat
G
bij het vaak maaien van het gras in de kort gemaaide
sprieten en maakt ze sterk. Maai het gras altijd in een
enigszins droge staat.
Om een mooi maaibeeld te behalen, duwt u het
G
apparaat in rechte lijnen en in looptempo. Daarbij
moeten de maailijnen elkaar altijd enkele centime-
ters overlappen, zodat er geen strepen ontstaan.
Maaien op hellingen en bermen
Let op, verwondingsgevaar door maaien op
hellingen en bermen! Men dient bij het maaien
op hellingen en bermen uiterst voorzichtig te zijn,
aangezien bij onachtzaamheid het apparaat
onder omstandigheden kan kantelen en u zich
ernstig kan verwonden. Volg daarom de volgende
veiligheidsaanwijzingen op:
– Let op een veilige stand en maai altijd dwars op de
helling.
– Duw het apparaat uitsluitend in looptempo.
53