NL
C4. Blijf tijdens het maaien op veilige afstand van de maaikast. De duwboom heeft een veilige lengte, blijf dus achter de
maaier.
C5. Met draaiende motor altijd gewoon lopen, nooit hard lopen. Laat uzelf niet trekken door de maaier.
C6. Wees tijdens het maaien van een helling verzekerd van voldoende steun voor uw voeten. Maai altijd dwars op een
helling, nooit op en neer.
C7. Wees heel voorzichtig wanneer u van richting verandert op een helling.
C8. Maai geen hellingen steiler dan 20°.
C9. Wees heel voorzichtig wanneer u de maaier naar u toe trekt.
C10. Zet het maaimes stil wanneer u de maaier scheef moet houden of op moet tillen voor transport, wanneer u een
andere ondergrond betreedt dan gras en wanneer u de maaier transporteert van of naar het terrein dat gemaaid
moet worden.
C11. Gebruik de maaier nooit wanneer het maaidek of de afschermplaat beschadigd, zijn of wanneer
veiligheidsvoorzieningen zoals een grasvangzak of uitwerpkoker niet aangebracht zijn.
C12. Breng geen wijzigingen aan in de toerentalregelaar-afstelling en zorg dat de motor niet over toeren draait.
C13. Ontkoppel het mes (modellen met Rotostop) en de rijkoppeling (aangedreven modellen) voor u de motor start.
C14. Start de motor volgens de instructies, en houdt uw voeten uit de buurt.
C15. Kantel de maaier niet wanneer u de motor start. Start de motor altijd op een vlakke ondergrond, vrij van hoog gras
of obstakels.
C16. Houd uw handen uit de buurt van roterende delen. Start de motor niet terwijl U voor de uitwerpopening staat.
C17. Til de maaier nooit op met draaiende motor.
C18. Stop de motor en neem de bougiekap van de bougie:
- Voordat u werkzaamheden verricht onder de maaikast of in de uitwerptunnel.
- Voordat u de maaier controleert, schoonmaakt of er onderhoud aan pleegt.
- Wanneer u met de maaier een vreemd object heeft geraakt. Controleer de maaier op schade en repareer deze
voor u de maaier opnieuw start en gebruikt.
- Wanneer de maaier abnormaal begint te trillen. Controleer onmiddelijk wat de oorzaak van deze trillingen is en
neem deze weg door de noodzakelijke reparatie uit te (laten) voeren, voor u de maaier opnieuw gebruikt.
C19. Stop de motor in de volgende gevallen:
- Wanneer u de motor onbewaakt achterlaat.
- Voor het bijtanken.
C20. Stop het mes (bij modellen met Rotostop) of de motor in de volgende gevallen:
- Wanneer u de grasvangzak afneemt of monteert.
- Voor het afstellen van de maaihoogte.
C21. Neem gas terug wanneer u de motor afzet. Zet de gashendel in de stop-positie en sluit de benzinekraan.
ONDERHOUD EN OPSLAG
D1. Houd alle bouten, moeren en schroeven goed vastgedraaid, zodat de maaier veilig blijft om te gebruiken.
Regelmatig onderhoud is essentieel om de maaier in een veilige en goedwerkende toestand te houden.
D2. Zet uw maaier nooit weg met benzine in de tank, wanneer eventuele benzinedamp in contact kan komen met een
open vlam, vonk of andere bron van hoge temperatuur.
D3. Laat de motor afkoelen voor u deze in een gesloten ruimte opbergt.
D4. Houd, om brandgevaar te voorkomen, de maaier en in het bijzonder de motor, vrij van gras, bladeren en overtollig
vet. Plaats geen vat met organisch materiaal (compostvat) in of vlakbij een gebouw.
D5. Wanneer u de benzinetank wilt aftappen, moet dit buiten gebeuren, met koude motor.
D6. Controleer het grasvangsysteem regelmatig op slijtage of beschadiging.
D7. Gebruik de machine niet met beschadigde of versleten onderdelen. Onderdelen moeten worden vervangen, niet
gerepareerd. Gebruik altijd originele Honda-onderdelen. Maaimessen moeten zijn voorzien van een Honda-merk en
een referentienummer. Niet gelijkwaardige onderdelen kunnen schade veroorzaken aan de machine en uw
veiligheid nadelig beinvloeden.
D8. Draag dikke (werk) handschoenen als u het mes monteert of demonteert en bij het schoonmaken van het maaidek.
Blokkeer het mes bij losnemen met een houten blok.
D9. Zorg altijd dat het mes goed in balans blijft wanneer u het mes slijpt.
VEILIGHEIDSINSTRUCTIE
9