Chirurgische procedures
De hieronder afgedrukte chirurgische procedures zijn een
algemene leidraad die uitsluitend bedoeld is ter informatie. De arts
kan desgewenst procedurele details aanpassen op basis van zijn
of haar eigen klinische oordeel en ervaring.
WAARSCHUWING: Stel tijdens de volgende operatiestappen
alles in het werk om luchtembolie te voorkomen.
1. Nadat de patiënt is gewassen, gedrapeerd en op de juiste
wijze is verdoofd, brengt u de incisies in de nek en hoofdhuid aan.
2. Isoleer de ader met een geschikt niet-snijdend materiaal.
OPMERKING: De toegang tot het veneuze systeem vindt meestal
plaats via de interne halsader of bij het verbindingspunt met
een zijader, zoals de gemeenschappelijke faciale, linguale of
superieure schildklierader.
1
3. Schat de benodigde lengte van de katheter tussen de klep en
de ader ruim in. Snijd de katheter dienovereenkomstig af.
4. Plaats de katheder van de geschatte lengte over de
uitlaatadapter van de klep en zet deze met twee niet-
absorbeerbare ligaturen vast over de katheter.
5. Maak met behulp van een uterusforceps of een ander geschikt
instrument een subcutane tunnel van de hoofdhuidincisie naar de
nekincisie.
6. Leid de inbrengtip van de inbrengtip- en conusset, catalogusnr.
82-1690, in de inlaatadapter van de klep en plaats de conus over
de adapter (afbeelding 2). Terwijl u het gekartelde uiteinde van de
inbrengtip met een forceps vastpakt, trekt u de inbrengtip en de
daaraan bevestigde eenheid door naar de hoofdhuid.
7. Na het verwijderen van de inbrengtip- en conusset plaatst
u de ventrikelonderdelen van het shuntsysteem. Sluit de
ventrikelonderdelen vervolgens aan op de inlaatadapter van de
klep en zet deze met twee niet-absorbeerbare ligaturen vast.
8. Nadat u hebt gecontroleerd of er cerebrospinaal vocht door het
systeem stroomt, klemt u de katheter bij de nekincisie met een met
rubber beklede klem vast.
9. Het atriale gedeelte van de katheter kan op een van de
volgende manieren worden geplaatst:
LET OP: Bij het plaatsen van het atriale gedeelte van de katheter
moet rekening worden gehouden met de mobiliteit van het hoofd,
waardoor significante verplaatsing van de katheter kan worden
veroorzaakt, met hart- of adercomplicaties als gevolg.
6
a. Wanneer de plaatsing moet worden bepaald aan de hand van
een intracardiaal elektrocardiogram,7 plaatst u een stiIet in de
volledige lengte van de slang. Na het bevestigen van slangen aan
de stilet, brengt u een incisie in de ader aan die kleiner is dan de
buitendiameter van de slang. Breng de slang voorzichtig in totdat
er een aanvaardbare plaatsing is bereikt. Verwijder de stilet en
klem de slang vast.
13