5. Technische specificaties
Pomptype
Minimale vloeistoftemperatuur [°C]
Maximale vloeistoftemperatuur [°C]
Maximale werkdruk [bar]
Beschermingsklasse
*
Geldt Voor pompuitvoering F
5.1 Omgevingstemperatuur
0,06 - 0,18
Siemens
0,25 - 0,55
MG
0,75
MG
1,1 - 22
MG
30-45
Siemens
Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan de
bovengenoemde waarden, of wanneer de motor is
geïnstalleerd op een hoogte die hoger is dan boven
genoemd, mag de motor niet volledig belast worden
i.v.m het risico op oververhitting. Oververhitting kan
ontstaan door buitensporige omgevingstemperaturen
of de lage dichtheid en het daarmee samenhan-
gende weinig koelende effect van de lucht.
188
CRK
MTR
-10
-10
+90
+90
(120*)
25
25
IP55
IP55
-
+40
1000
1
-
+40
1000
1
IE2
+60
3500
2
IE2
+60
3500
2
IE2
+55
2750
3
In zulke gevallen kan het noodzakelijk zijn om een
motor met een hoger nominaal vermogen te gebruiken.
P2
[%]
100
90
80
70
60
50
20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80
1000
Afb. 3
Verband tussen motorvermogen (P2) en
omgevingstemperatuur/hoogte
Voorbeeld: Een pomp met een 1,1 kW IE2
MG motor: Als deze pomp 4750 meter boven zeeni-
veau wordt opgesteld, dan mag de motor niet meer
worden belast dan 88 % van het nominale vermo-
gen. Bij een omgevingstemperatuur van 75 °C mag
de motor niet zwaarder worden belast dan 78 % van
het nominale vermogen. Als de pomp 4750 m boven
zeeniveau bij een omgevingstemperatuur van 75 °C
wordt opgesteld, dan mag de motor niet zwaarder
worden belast dan 88 % x 78 % = 68,6 % van het
nominale vermogen.
5.2 Maximaal toelaatbare werkdruk en
mediumtemperatuur m.b.t. de
asafdichting
p [bar]
35
30
25
20
15
HUUE / HUUV
10
5
0
-20 -10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110
Afb. 4
MTR 1s en 64
3
2
1
t [°C]
2250
3500
4750
m
t [°C]