Als bij een plaatsverandering van het meetgereed-
schap het bereik van de waterpasnauwkeurigheid
wordt overschreden of een sterke schok wordt gere-
gistreerd, wordt de schokwaarschuwing gegeven.
De rotatie wordt gestopt, de laser en de schokwaar-
schuwingsindicatie 9 knipperen. De actuele functie
wordt opgeslagen.
Nadat een schokwaarschuwing is gegeven, drukt u op
de toets Schokwaarschuwing 10. De schokwaar-
schuwing wordt opnieuw gestart en het meetgereed-
schap
begint
met
meetgereedschap waterpas is gesteld, start het in de
opgeslagen functie. Controleer vervolgens de hoogte
van de laserstraal aan een referentiepunt en corrigeer
de hoogte indien nodig.
Als u de functie schokwaarschuwing wilt uitschake-
len, drukt u de toets Schokwaarschuwing 10 eenmaal
of, nadat de schokwaarschuwing is gegeven
(schokwaarschuwingsindicatie 9 knippert rood),
tweemaal in. Als de schokwaarschuwing uitgescha-
keld is, gaat de schokwaarschuwingsindicatie 9 uit.
De schokwaarschuwingsfunctie kan ook zodanig wor-
den ingesteld dat deze bij het inschakelen van het
meetgereedschap niet automatisch wordt ingescha-
keld. Het later inschakelen van de functie wordt daar-
door niet belemmerd.
Als u de standaardinstelling van de schokwaarschu-
wingsfunctie bij het inschakelen van het meetgereed-
schap wilt wijzigen, gaat u als volgt te werk:
– LM800GR: Terwijl het meetgereedschap uitge-
schakeld is, houdt u de hellingtoets onderaan 1
ingedrukt terwijl u het meetgereedschap inscha-
kelt.
– LM800DP: Houd (terwijl het meetgereedschap
uitgeschakeld is) de toets voor het tegen de rich-
ting van de wijzers van de klok draaien van de rota-
tieknop
20
ingedrukt
meetgereedschap inschakelt.
Werkzaamheden zonder automatisch
waterpassen
Terwijl automatisch waterpassen uitgeschakeld
is, kan het rotatievlak binnen een bereik van ± 10 % in
de richting van de X- en Y-as schuin worden gezet.
Bovendien kan het meetgereedschap in willekeurige
schuine standen worden opgesteld.
Met behulp van de hellingplaat (toebehoren) kan het
meetgereedschap terwijl het horizontaal staat langs
een as in een nauwkeurige hoek schuin worden gezet.
Positieveranderingen van het meetgereed-
schap worden niet herkend als automatisch
nivelleren is uitgeschakeld.
92 | Nederlands
waterpassen.
Zodra
terwijl
u
Automatisch waterpassen uitschakelen
LM800GR – Opmerking: Terwijl het meetgereed-
schap verticaal staat, vindt er geen automatisch
waterpassen plaats. Daarbij maakt het niet uit of auto-
matisch waterpassen ingeschakeld is of niet.
Voor het uitschakelen van automatisch water-
passen moet de schokwaarschuwingsfunctie uitge-
schakeld
zijn
schokwaarschuwingsfunctie 9 brandt niet). Druk ver-
volgens voor het uitschakelen van het automatisch
waterpassen op de toets 8. De indicatie voor werk-
het
zaamheden zonder automatisch waterpassen 7 knip-
pert.
LM800GR: In de richting van de Y-as kunt u het rota-
tievlak in een bereik van ± 10 % met de hellingtoetsen
2 en 1 schuin zetten.
LM800DP: In de richting van de Y-as kunt u het rota-
tievlak in de horizontale stand van het meetgereed-
schap in een bereik van ± 10 % met de hellingtoetsen
21 en 20 schuin zetten. Met de afstandsbediening 30
is schuin zetten ook bij punt- en lijnfunctie mogelijk.
In de richting van de X-as kunt u het rotatievlak in de
horizontale stand van het meetgereedschap met de
afstandsbediening 30 binnen een bereik van ± 10 %
schuin zetten.
LM800DP: In de verticale stand van het meetgereed-
schap kunt u het rotatievlak met de afstandsbediening
30 binnen een bereik van ± 10 % uit de verticale
waterpaslijn schuin zetten (toepassing bijvoorbeeld
voor schuine gevels).
Voor het inschakelen van automatisch waterpas-
sen drukt u opnieuw op de toets 8 tot de indicatie
voor werkzaamheden zonder automatisch waterpas-
sen 7 uitgaat. Stel het meetgereedschap vóór het
inschakelen van het automatisch waterpassen zoda-
nig op dat het zich binnen het zelfwaterpasbereik
het
bevindt.
Nauwkeurigheidscontrole van het
meetgereedschap
Nauwkeurigheidsinvloeden
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur
uit. Vooral vanaf de grond naar boven toe verlopende
temperatuurverschillen kunnen de laserstraal afbui-
gen.
De afwijkingen zijn relevant vanaf een meettraject van
ca. 20 meter en kunnen bij 100 meter zelfs het twee-
tot viervoudige van de afwijking bij 20 meter bedra-
gen.
Omdat de temperatuurverschillen bij de grond het
grootst zijn, dient u het meetgereedschap vanaf een
meettraject van 20 meter altijd op een statief te mon-
teren. Plaats het meetgereedschap bovendien indien
mogelijk in het midden van het werkvlak.
(de
indicatie
van
2 610 A15 117 • 12.8.09
de