de blootstelling. De trillingswaarde kan tijdens het daad-
werkelijke gebruik, afhankelijk van de manier waarop het
elektrische weerktuig wordt gebruikt.
Er moeten veiligheidsmaatregelen ter bescherming van
de bediener worden vastgelegd, die gebaseerd zijn op
een inschatting van de blootstelling tijdens daadwerke-
lijke gebruiksomstandigheden (hierbij moeten alle on-
derdelen van de bedrijfscyclus in aanmerking worden
genomen, bijvoorbeeld tijdstippen waarop het elektrische
apparaat is uitgeschakeld en tijdstippen waarop het welis-
waar is ingeschakeld, maar onbelast loopt).
2.4 b
edrijfsvoorwAArden
Temperatuurbereik werking: 0 tot +50 °C
Relatieve luchtvochtigheid: 95% bij +10 °C, niet con-
denserend
3. b
EDIENINg
3.1 v
eiligheidsinrichtingen
3.1.1 m
Achinebeveiliging
s
tArtstroombegrenzing
De elektronisch geregelde soft start zorgt dat de machine
zonder een ruk start. Door de geringe startstroom van de
machine is een 16A-zekering voldoende.
t
emperAtuurAfhAnkelijke overbelAstingsbeveiliging
Ter bescherming tegen oververhitting schakelt de veilig-
heidselektronica in de afkoelmodus zodra een bepaalde
kritieke temperatuur is bereikt. De machine loopt ver-
volgens met ca. 1100min
-1
tronica wordt gedeactiveerd. Na een afkoeltijd van ca.
10-20s kan de machine weer worden gebruikt. Schakel
de machine uit en weer in om de constantelektronica te
activeren. Bij een machine die al op bedrijfstemperatuur
is, reageert de temperatuurgevoelige overbelastingsbe-
veiliging dienovereenkomstig eerder.
o
/h
nderspAnningsbeveiliging
Door kortstondige stroomuitval (stekker eruit, elektrici-
teitsnet niet stabiel etc.) stopt de machine. Als de stroom-
toevoer weer is hersteld, moet de machine worden uit- en
ingeschakeld. De machine is bedrijfsklaar.
3.2 s
lijpwerktuigen
Gebruik uitsluitend slijpwerktuigen
waarvan het maximaal toelaatbare
toerental gelijk aan of hoger is dan
het onbelaste toerental op de machine.
Monteer uitsluitend schone werktuigen!
/ w
ERkINg
verder en de constantelek-
erstArtbeveiliging
3.2.1 v
/m
ervAnging
ontAge vAn het slijpwerktuig
Houd de spindel met de steeksleutel vast aan het sleutel-
vlak en maak de spanmoer los.
Steek de spanschacht van het slijpwerktuig in de
spantang. Draai de spanmoer vast aan.
Het slijpgereedschap moet probleemloos rond-
draaien. Gebruik geen slijpelementen die niet ex-
act rond zijn! Laat de machine proefdraaien! Con-
troleer slijpwerktuigen voor gebruik. Het slijpwerktuig
moet zonder problemen zijn gemonteerd en vrij rond kun-
nen draaien. Laat het slijpwerktuig minimaal 30 seconden
onbelast proefdraaien. Gebruik geen beschadigde of tril-
lende slijpwerktuigen of slijpwerktuigen die niet volkomen
rond zijn!
3.3 w
erkinstructies
Beweeg het slijpwerktuig onder lichte druk gelijkmatig
heen en weer voor een optimaal slijpresultaat. De con-
stantelektronica houdt het toerental bij onbelast en belast
toerental nagenoeg constant en garandeert zo een gelijk-
matig werkvermogen. Te sterke druk vermindert het pre-
statievermogen van de machine en verkort de levensduur
van het slijpwerktuig. De machine is uitgerust met elektro-
nica en een geïntegreerde overbelastingsbeveiliging. Als
de machine wordt overbelast, neemt het toerental sterk af.
Oefen dan geen druk meer uit en laat de machine korte
tijd onbelast lopen.
37