NL
De bedrading van de motorveiligheidsschakelaar
moet conform schakelschema afb. D plaatsvin-
den. De motorveiligheidsschakelaar moet op de
nominale stroom van de motor ingesteld worden
(niet I
).
max
De vermelding van de nominale stroom op het
typeplaatje heeft alleen betrekking op de vrijbla-
zende toestand van de ventilator. De nominale
stroom op het desbetreffende werkpunt van de
ventilator kan afhankelijk van de luchtweerstand
van het ventilatiesysteem afwijken. In ingebouw-
de toestand moet de werkelijk aanwezige be-
drijfsstroom overeenkomstig worden bepaald en
op de motorveiligheidsschakelaar worden inge-
steld, zodat de motorveiligheidsschakelaar be-
trouwbaar uitschakelt.
Verplichte instel-/uitschakelingwaarden voor
de motorveiligheidsschakelaar, zie typeplaat-
je.
Verplicht is een uitschakeling bij een kortsluiting.
Na het wegvallen van alle oorzaken van de sto-
ring begint de aangesloten motor niet vanzelf
weer te draaien. Een opnieuw inschakelen mag
alleen handmatig mogelijk zijn (blokkering tegen
opnieuw inschakelen).
Voor een optimale beveiliging raden wij de con-
form RL 2014/34/EU motorveiligheidsschakelaar
met typegoedkeuring MAICO MVEx aan – neem
a.u.b. de gebruiksaanwijzing van de MVEx in
acht.
8 Plichten van de installateur en
van de exploitant
De ventilator mag uitsluitend bij toegestane om-
gevings- en transportmiddeltemperaturen -20 tot
+50 °C en uitsluitend compleet gemonteerd wor-
den gebruikt.
De ventilator moet regelmatig door een gekwali-
ficeerd persoon, zoals beschreven in van deze
handleiding, worden gecontroleerd en worden
onderhouden.
Reinigings- en onderhoudstermijnen moeten
conform EN 60079- 17 door de exploitant
worden bepaald – frequentie afhankelijk van
omgevingscondities en verwachte belemme-
ringen. Bij stof en corrosieve omgeving de
onderhoudstermijnen verkorten.
Bij montage en gebruik moeten aanvullende
veiligheidsvoorschriften in acht worden ge-
nomen, bijv. conform de volgende richtlijnen en
voorschriften:
• EG-richtlijn 1999/92/EG, ATEX 137: in Duits-
land omgezet met de veiligheidsverordening.
• EN 60079- 14: ontwerp, keuze en opstelling
van elektrische installaties.
• Nationale voorschriften ter voorkoming van on-
gevallen.
9 Veiligheidstips gebruiker
Explosiegevaar door vonkvorming als
vreemde voorwerpen in het apparaat gesto-
ken worden.
Steek geen voorwerpen in het apparaat.
Gevaar voor verwondingen door zuigen-
de werking van het apparaat en draaiende
waaier.
Haren, kleding, sieraden etc. kunnen in het ap-
paraat getrokken worden, als u zich te dicht bij
het apparaat bevindt.
Houd bij gebruik beslist voldoende afstand, zo-
dat dit niet kan gebeuren.
Gevaren voor kinderen en personen met
beperkte fysische, sensorische of psychi-
sche vaardigheden of ontbrekende kennis.
Laat het apparaat uitsluitend installeren, in ge-
bruik nemen, reinigen en onderhouden door per-
sonen die de gevaren van deze werkzaamhe-
den zeker kunnen herkennen en voorkomen.
Hete motoroppervlakken kunnen tot
huidverbrandingen leiden als u deze aan-
raakt.
Raak geen hete motoroppervlakken aan. Wacht
altijd tot de motor afgekoeld is.
10 Apparaat in-/uitschakelen
De ventilator wordt met een optionele schakelaar
in- of uitgeschakeld. De ventilator is voor conti-
nubedrijf (S1) geconstrueerd. Vaak in-/uitscha-
kelen kan tot onjuiste verwarming leiden en moet
worden vermeden.
11 Omkeermodus
Ventilator niet geschikt voor omkeermodus.
12 Gedrag bij een storing
Controleer of de motorveiligheidsschakelaar ge-
reageerd heeft. Koppel bij bedrijfsstoringen de
ventilator van het stroomnet los. Laat voor het
opnieuw inschakelen de oorzaak van de fout
door gekwalificeerde personen bepalen en ver-
helpen. Deze handelwijze wordt met name aan-
geraden na het aanspreken van de motorveilig-
heidsschakelaar.
13 Montage van het apparaat
13.1 Veiligheidstips
Apparaat in geen geval "niet-bedoeld" gebruiken.
De installatie mag uitsluitend worden uit-
gevoerd door een persoon zoals beschreven
in deze handleiding.
Gevaar door elektrische schok.
Bij alle werkzaamheden aan de ventilator de
voedingsstroomkringen vrijschakelen, tegen op-
nieuw inschakelen beveiligen en de spannings-
loze toestand constateren.
Breng een waarschuwingsbord zichtbaar aan.
Zorg ervoor dat er geen explosieve omgeving
aanwezig is.
Explosiegevaar bij een verkeerde invoer
van de leidingen in de aansluitdoos.
Beschermingsgraad niet gegarandeerd.
Beschermingsgraad door een reglementaire in-
voer van de leidingen in de aansluitdoos veilig-
stellen.
Explosiegevaar bij gebruik met niet
compleet gemonteerd apparaat en bij niet re-
glementair beveiligde luchtin- of uitlaat.
Het gebruik van de ventilator is uitsluitend bij
een compleet gemonteerd apparaat en met aan-
gebrachte beveiligingsvoorzieningen (EN
60529) voor het luchtkanaal toegestaan.
Apparaat en buisleidingen moeten tegen aanzui-
ging van vreemde voorwerpen worden be-
schermd.
Explosiegevaar door verkeerde afstel-
ling.
De draaiende onderdelen van de ventilator zijn
in de onze fabriek afgesteld.
Het apparaat mag daarom niet uit elkaar worden
gehaald. Een uitzondering op deze beperking
vormt het tijdelijk verwijderen van het deksel van
de aansluitdoos tijdens de installatie van het ap-
paraat.
Explosiegevaar/gevaar voor verwondin-
gen door verkeerd gemonteerde of naar be-
neden vallende ventilator.
Wand- en plafondmontage uitsluitend op wan-
den/plafonds met voldoende draagvermogen en
groot genoeg bemeten bevestigingsmateriaal
verrichten.
Het bevestigingsmateriaal dient door klant zelf
beschikbaar gesteld te worden.
Bij het inbouwen het bereik onder de montage-
plaats van personen vrijhouden.
Beschadiging van het apparaat door verkeer-
de inbouwpositie.
Verlies van de IP-beschermingsgraad, als in
vochtige ruimtes de ventilator naar boven trans-
porterend wordt gemonteerd.
In vochtige ruimtes de ventilator niet naar boven
transporterend monteren.
14 Transport, opslag
Gevaar door naar beneden vallend appa-
raat bij het transport met niet-toegestane
transportmiddelen.
Voor de ventilator en het transportgewicht ge-
schikte en toegestane hef- en transportmiddelen
gebruiken.
Zorg ervoor dat er zich geen personen onder
zwevende lasten bevinden.
Neem het gewicht en zwaartepunt (in het mid-
den) in acht.
Houd rekening met de toegestane maximale be-
lastbaarheid van de hefwerktuigen en transport-
middelen. Voor totaalgewicht → typeplaatje op
de voorpagina.
Tijdens het transport geen gevoelige componen-
ten belasten, bijvoorbeeld waaier of aansluit-
doos.
Transportmiddel correct aanbrengen.
Gevaar van snijwonden door scherp
plaatwerk van de behuizing.
Draag bij het inbouwen persoonlijke bescher-
mingsmiddelen (snijvaste handschoenen).
• Apparaat uitsluitend in de originele verpakking
versturen.
• Apparaat droog opslaan (-25 tot +55 °C).
15 Technische gegevens
→ Typeplaatje op voorpagina of op het
appa-raat.
→ Overzicht van het apparaat [} 2].
Nominale diameter, af-
180, 220 (met verloop
hankelijk van het type
naar 200) of 250
Beschermingsgraad
IP 64
motor
Transportcapaciteit
→ Typeplaatje
Geluidsvermogensni-
→ Afb. A / typeplaatje
veau
Trillingswaarden (ISO
Categorie: BV-3
14694)
Kwaliteitsgraad: G 6,3
Gewicht
→ Typeplaatje
16 Omgevingscondities/ge-
bruiksomstandigheden
• Toegestane omgevings- en transportmiddel-
temperatuur → Typeplaatje.
• Indeling van de maximale oppervlaktetempera-
tuur in klassen voor gasatmosferen. Tempera-
tuurklasse T... → Typeplaatje.
Temperatuurklasse
T1
Maximale oppervlakte-
450
temperatuur [C]
T2
T3
T4
300
200
135
75