mas s s s s
ma
ma
e e e e e
ma
ma
4 GEBRUIK VAN DE GENERATOR
4.1 Controles vooraf
Alvorens de groep op de een of andere manier te starten
is het zeer belangrijk dat u zich vertrouwd maakt met de
stroomopwekkingsgroep en de bediening ervan.
Bovendien moet u een visuele veiligheidscontrole op de
machine en de installatie verrichten.
Elke reële of mogelijke bron van gevaar moet weggenomen
worden voordat u verder gaat.
- Controleer de stand van de noodstopknoppen, de
schakelaars en andere noodsystemen die voorhanden
zijn op de stroomopwekkingsgroep.
- Zorg ervoor dat u de bijzondere noodprocedures kent die
van toepassing zijn op de installatie in kwestie.
- Controleer met behulp van de peilstok (afb. 7 - ref. 2) of
de olie op het juiste peil is, zie tabel "A" van de
aanbevolen oliën (afb. 8).
- Controleer of alle verankeringspunten van de groep goed
vastgezet zijn.
- Controleer of alle elektrische gebruikers afgekoppeld
zijn om te vermijden dat de groep gestart wordt terwijl hij
belast wordt.
- Controleer of alle water- en brandstofleidingen goed
aangesloten zijn.
- Controleer of alle elektrische aansluitingen op de juiste
manier uitgevoerd zijn en of er geen aansluitingen in
slechte staat zijn.
- Controleer of de waterkraan open staat (afb. 6 - ref. 2).
- Controleer of het gedeelte van het watercircuit van de
pomp naar de kleppen met de hand gevuld is, in het geval
er een terugslagklep op de zeewaterinlaat gemonteerd is
(zoals geadviseerd in de installatiehandleiding) [afb. 4,
ref. 1].
4.2 Ontluchting van de toevoerinstallatie
De aanwezigheid van luchtbellen in de toevoerinstallatie,
is de oorzaak van een onregelmatige werking van de
motor of verhindert dat het nominale toerental wordt
gehaald. Lucht kan in het circuit van de toevoerinstallatie
dringen doorheen een niet perfect luchtdichte verbinding
(buis, filter, reservoir) of wanneer de brandstof in de
brandstoftank het minimumpeil bereikt heeft.
De luchtbellen kunnen uit het voedingscircuit worden
verwijderd door ten eerste de oorzaak op te heffen
waardoor de lucht heeft kunnen binnendringen en
vervolgens de volgende handelingen te verrichten:
1- Bedien de hendel van de brandstofpomp met de hand
[afb.7,
ref.3]
totdat
ontluchtingsschroeven uit de voedingsinstallatie naar
buiten gekomen is.
2- Herhaal bovenstaande werkzaamheden als de motor
nog steeds niet regelmatig functioneert.
alle
lucht
door
de
NL
informatie dient u de door de fabrikant van de motor
geleverde handleiding te raadplegen, waarvan elke
groep vergezeld gaat.
4.3 Starten
Alvorens de groep te starten dient u zich ervan te
vergewissen dat de voorafgaande controles, die
beschreven worden in paragraaf 4.1, uitgevoerd zijn.
Start de groep door te drukken op de START-knop op het
bedieningspaneel [afb. 4, ref. 4] en laat de knop los
wanneer de motor gestart is. Houd bij elke startpoging de
knop niet langer dan 15 sec. ingedrukt, en respecteer
een pauze van minstens 30 sec. tussen twee pogingen.
Alle controlelampjes van de motorbeschermingsmodule
gaan gedurende een aantal seconden branden [afb. 4,
ref. 5], en als geen onregelmatige werking van de motor
of de generator wordt geconstateerd, blijft alleen het
groene controlelampje RUN [afb. 4, ref. 6] branden om
aan te geven dat de groep gestart is en naar behoren
functioneert.
startpogingen, kunnen leiden tot een overdreven
accumulatie van water in de afvoerleiding, met
mogelijke ernstige gevolgen voor de motor.
Indien moeilijkheden worden ondervonden bij het
starten van de motor, wordt niet aangedrongen vóór
de toevoerkraan van het zeewater werd dichtgedraaid
[afb. 6, ref. 2].
4.4 Stoppen van de groep
De groep wordt gestopt door op de knop [afb. 4, ref. 4]
"STOP" op het bedieningspaneel te drukken.
Alvorens de stroomopwekkende groep
te stoppen, is het raadzaam hem gedurende enkele
minuten te laten functioneren zonder stroom, om de
motor en de wisselstroomdynamo geleidelijk te laten
afkoelen.
80
IS 21.5-23.5
Voor
meer
gedetailleerde
Herhaalde en tevergeefse