5.2 Geluiden van de Scout
Het geluid is verbonden met het verhogen of verlagen van de
signaalsterkte. De hoogte en het volume van het geluid stijgen
wanneer de signaalsterkte stijgt en omgekeerd. Naarmate het
sigaal sterker wordt, wordt het volume hoger en luider om de
operator te helpen zoeken naar de maximale signaalsterkte.
Wanneer de signaalsterkte daalt, keert het geluid terug naar
het basisvibrato alsof het toestel geen signaal detecteert.
De Scout heeft een automatische versterkingsfactor. Wanneer
de versterkingsfactor een stap omhoog of omlaag gaat, veran-
dert het geluid in de hogere of lagere intensiteit.
Stel het geluidsvolume in met behulp van de geluidtoets.
Het volume verandert bij iedere druk op de geluidtoets. U kunt
ook de pijltjestoetsen gebruiken om het volume te regelen.
Druk op de selectietoets om dit scherm te verlaten.
Opmerking – Een druk op de selectietoets tijdens een normale
werking stelt de toonhoogte in op het gemiddelde niveau.
5.3 Overzicht - Begrijpen van sondes en de Scout
Sondes (ook zenders, bakens of actieve leidingsondes
genoemd) genereren een elektromagnetisch veld dat sterk
gelijkt op het magnetisch veld dat wordt gegenereerd door de
aarde.
Immers, als de aarde op haar zijde zou worden gedraaid, zou
haar magnetisch veld heel erg gelijken op dat van een sonde.
Als plaatsbepaler kan de Scout de vorm (hoek) van de veld-
lijnen van een sonde meten en de specifieke kenmerken van
die lijnen identificeren. Drie belangrijke kenmerken zijn de twee
POLEN en de EVENAAR. Aan de polen is de hoek van het
signaal 90 graden (verticaal). Op de evenaar is hij 0 graden
(horizontaal). Polen zijn welbepaalde punten in de ruimte, ter-
56
wijl de evenaar de sonde volledig omgeeft. Aangezien deze
specifieke kenmerken constant zijn, kunnen ze worden
gebruikt om de positie van de sonde accuraat te bepalen.
Pool
Grond
De polen bevinden zich gewoonlijk daar waar conventionele
plaatsbepalers "nulsignalen" zouden meten, de dode punten
die zich voordoen wanneer het signaal verticaal door hun
antennes gaat. Het verschil is dat Scout de polen ("nulsigna-
len") kan "zien" en u kan tonen waar ze zich bevinden, zelfs
wanneer u zich er niet recht boven bevindt, en ongeacht
de manier waarop Scouts antennes zijn gericht ten
opzichte van het signaal.
Dat is de reden waarom het plaatsbepalen met de Scout zo-
veel gemakkelijker is dan met conventionele plaatsbepalers.
De sonde situeert zich op het punt waar de evenaar precies
tussen de beide polen loopt.
5.4 Lokaliseren van de sonde
De Scout kan worden gebruikt voor het lokaliseren van het sig-
naal van een sonde (zender) in een buis, zodat de ligging van
die buis kan worden bepaald boven de grond. Sondes kunnen
worden aangebracht op een probleempunt in de buis met
behulp van een cameraduwstang of -kabel. Ze kunnen ook
doorheen de buis worden gespoeld.
In wat volgt wordt ervan uitgegaan dat de sonde zich in
een horizontale buis bevindt, dat de grond ongeveer
waterpas is en dat de Scout wordt vastgehouden met de
antennemast verticaal.
Belangrijk! – Signaalsterkte is de hoofdfactor bij het bepalen
van de positie van de sonde. Voor een accurate positiebepal-
ing MOET u ervoor zorgen dat u de maximale signaalsterkte
hebt, alvorens een plaats te markeren om te graven.
5.4.1 Bij het lokaliseren van een sonde dient u als volgt
.
te werk te gaan:
Alvorens de sonde in de leiding aan te brengen,
gebruikt u de Scout om na te gaan of de sonde werkt
.
en of de Scout haar signaal ontvangt.
Eenmaal de sonde in positie is en uitzendt, activeert u
Pool