8.
De verankeringspunten, frame en structurele onderdelen van de rolstoel mogen niet zonder overleg met de fabrikant
worden gewijzigd of vervangen. Dergelijke wijzigingen kunnen de rolstoel van Sunrise Medical ongeschikt maken
voor transport in een voertuig.
9.
Zowel de heupgordel als de veiligheidsgordel voor het bovenlichaam moet worden gebruikt om de rolstoelgebruiker
goed in de rolstoel te laten zitten. Hierdoor wordt het risico verkleind dat hoofd en borst in botsing komen met
onderdelen van het voertuig. Tevens wordt risico verkleind dat de rolstoelgebruiker of de andere inzittenden van het
voertuig geblesseerd raken. (Fig. 11) De bovenlichaamgordel dient bevestigd te worden aan de "B" stang van het
voertuig. Indien dit wordt nagelaten, wordt het risico van ernstig (onder)buikletsel van de gebruiker vergroot
Fig.10
10. Tijdens het transport dient men gebruik te maken van een hoofdsteun die geschikt is voor transport (zie etiket van de
hoofdsteun). Deze moet gedurende het hele transport op de juiste wijze zijn aangebracht.
11. Lichaamsondersteunende gordels (zoals heupgordels) mogen niet worden gebruikt als veiligheidsgordel voor een
rolstoelgebruiker, tenzij deze voldoen aan de normen zoals gespecificeerd in ISO 7176-19:2001 of SAE J2249.
12. De veiligheid van de rolstoelgebruiker tijdens het transport hangt af van de nauwkeurigheid waarmee de
verankeringsbanden worden bevestigd. De persoon/personen die de verankering tot stand brengt/brengen, moet(en)
op juiste wijze zijn geïnstrueerd en getraind.
13. Verwijder waar mogelijk hulpmiddelen en accessoires en berg deze veilig op. Hierbij kunt u denken aan:
Krukken
Losse kussens
Werkbladen
14. Een scharnierende/opgetilde beensteun mag zich niet in opgetilde positie bevinden tijdens transport van de rolstoel
en gebruiker wanneer de rolstoel is verankerd met verankeringsbanden en veiligheidsgordels.
15. Een gekantelde rugleuning moet in rechte positie worden gezet.
16. De handremmen moeten goed worden vastgezet.
Instructies voor veiligheidsgordels
1.
De heupgordel moet laag worden bevestigd over de voorzijde van de heup, zodanig dat de hoek van de heupgordel
zich binnen de horizontale voorkeurszone van 30 tot 75 graden bevindt.
Hoe groter de hoek binnen deze begrenzing, hoe beter, maar de hoek mag nooit groter zijn dan 75 graden. (Fig. 12)
Fig.12
2.
De gordel voor het bovenlichaam moet over de schouder en dwars over de borst worden bevestigd, zoals getoond
in afbeeldingen 13 en 14.
32
Fig. 11