100
9. Instellingen
9.1. Draadspanning instellen
Als de draad tijdens het naaien breekt, is de draadspanning te hoog.
Als zich bij het naaien kleine lussen vormen, is de draadspanning juist te
laag.
In beide gevallen moet de draadspanning worden versteld.
Daarbij moeten de boven- en onderdraadspanning ten opzichte van elkaar
goed zijn ingesteld.
9.2. Bovendraadspanning regelen
Voor het meeste naaiwerk is een bovendraadspanning van tot geschikt.
De spanning ontstaat door de schijven waar de draad doorheen wordt
geleid. De druk op deze schijven wordt met de regelaar voor de boven-
draadspanning () geregeld.
Hoe hoger de waarde, hoe groter de spanning.
De bovendraadspanning wordt pas geactiveerd als de persvoet omlaag
wordt gezet.
Er zijn meerdere redenen waarom de spanning moet worden geregeld. Zo
moet bijvoorbeeld bij verschillende stoffen een andere spanning worden
gebruikt.
De benodigde spanning is afhankelijk van de stevigheid en dikte van de
stof, het aantal lagen stof dat moet worden genaaid en de gekozen steek.
Zorg ervoor dat de spanning van de boven- en onderdraad gelijk is, omdat
de stof anders kan worden samengetrokken.
Wij adviseren u vóór elk naaiwerk een proefnaad te maken op een restje
stof.
9.3. Onderdraadspanning regelen
De spanning van de onderdraad wordt geregeld door de veer van het
spoelhuis.
Draai de schroef van de veer linksom om de spanning van de veer te
verhogen.
Draai de schroef van de veer rechtsom om de spanning van de veer te
verlagen.