Brandstof bijvullen
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar
en explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of dodelijk
letsel veroorzaken.
Bij het toevoegen van brandstof
• Schakel de motor uit en laat de motor ten minste
gedurende 3 minuten afkoelen voordat u de benzinedop
verwijdert.
• Vul de brandstoftank buiten of in een goed geventileerde
ruimte.
• Zorg dat de brandstoftank niet overloopt. Vul de
brandstoftank niet voorbij de onderkant van de vulhals
zodat de brandstof nog kan uitzetten.
• Houd de brandstof uit de buurt van vonken, open
vlammen, waakvlammen, hitte en andere
ontstekingsbronnen.
• Controleer brandstofleidingen, tank, vuldop en
koppelingen regelmatig op barsten of lekkages. Vervang
deze, indien noodzakelijk.
• Indien brandstof wordt gemorst, dient u te wachten tot
deze verdampt is voordat u de motor start.
1. Reinig het gebied rond de tankdop. Verwijder de
brandstofdop (A, 4).
2. Vul de brandstoftank met brandstof. Vul de brandstoftank
niet tot boven de onderkant van de nek (B) zodat de
brandstof kan uitzetten.
3. Plaats de tankdop weer terug.
De motor starten
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar en
explosief.
Brand of explosie kan ernstige brandwonden of de dood
veroorzaken.
Bij het starten van motor
• Zorg dat de bougie, de geluiddemper, de benzine dop en
het luchtfilter (indien aanwezig) aanwezig zijn en goed
vastzitten.
• Probeer de motor niet te starten als de bougie verwijderd
is.
• Als de motor verzuipt, zet de choke (indien aanwezig) in
de stand OPEN/DRAAIEN (OPEN/RUN), zet de gashendel
(indien aanwezig) in de stand SNEL en start de motor
totdat deze aanslaat.
WAARSCHUWING
Draaiende motor stoot koolmonoxide uit, een geurloos,
kleurloos, giftig gas.
Het inademen van koolmonoxide kan hoofdpijn, vermoeidheid,
duizeligheid, braken, verwardheid, toevallen, misselijkheid,
flauwvallen of de dood veroorzaken.
• Gebruik de machine ALLEEN buiten.
• Zorg ervoor dat er geen uitlaatgas terecht komt in een
gesloten ruimte via ramen, deuren, ventilatie- of andere
openingen.
WAARSCHUWING
• Als u niet begrijpt hoe een specifiek bedieningselement
werkt of nog niet het hoofdstuk Functies en
bedieningselementen hebt gelezen, doe dat dan nu.
• Gebruik de zitmaaier PAS als u volledig vertrouwd bent
met de locatie en functie van ALLE bedieningselementen.
1. Terwijl u op de bestuurdersstoel zit:
• Modellen met een automatische parkeerrem: Zorg
ervoor dat de PTO-schakelaar is uitgeschakeld en dat
de rijsnelheidshendels zijn vergrendeld in de stand
STARTEN/PARKEREN. (De parkeerrem is volledig
ingeschakeld wanneer de rijsnelheidshendels zijn
vergrendeld in de stand STARTEN/PARKEREN.)
• Modellen met een handmatige parkeerrem: Verzeker
u ervan dat de PTO-schakelaar is uitgeschakeld, de
parkeerrem is geactiveerd en de rijsnelheids hendels
zijn vergrendeld in de stand STARTEN/PARKEREN.
2. Zet de motortoerentalregeling voorbij de stand SNEL, in de
stand CHOKE.
Bij een warme motor hoeft de choke niet te worden gebruikt.
Sommige motoren zijn uitgerust met een aparte choke.
Sommige motoren zijn uitgerust met een ReadyStart
hebben geen choke.
3. Steek de sleutel in het contactslot en draai hem naar
START.
4. Schakel na het starten van de motor de choke uit (indien
aanwezig) en warm de motor op door deze minimaal een
minuut te laten draaien voordat u met de zitmaaier gaat
rijden.
5. Laat de maaier na het opwarmen van de motor altijd met
het maximale toerental werken tijdens het maaien.
In een noodgeval kunt u de motor direct stilleggen door de
contactsleutel op STOP te zetten. Gebruik deze methode
uitsluitend in noodsituaties. Om de motor op een normale manier
stil te leggen volgt u de procedure zoals beschreven in De
zitmaaier en motor stopzetten .
®
en
161