leiding om zeker te weten of een be-
veiligingsapparaat aanwezig is.
• Als de motor is voorzien van automa-
tische thermische beschermers, moet
u rekening houden met het risico van
onverwachte inschakelingen als ge-
volg van overbelasting. Gebruik der-
gelijke motoren niet voor brandblus-
toepassingen.
Opmerking:
• Gebruik alleen dynamisch uitgebalanceerde mo-
toren met een halve spie in de asverlenging (IEC
60034-14) en met een normale trilsnelheid (N).
• De netspanning en netfrequentie moeten over-
eenkomen met de specificaties op het typepla-
tje.
In het algemeen kunnen motoren werken binnen de
volgende netspannings-tolerantiewaarden:
Frequentie Hz
Fase ~
50
60
Gebruik een kabel conform de regelgeving met 3
draden (2+aarde) voor enkelfasige versies en met 4
draden (3+aarde) voor driefasige versies.
4.3 De pomp installeren
4.3.1 Mechanische installatie
Controleer het volgende voordat u gaat in-
stalleren:
• Gebruik een betonsoort met een compressiever-
mogen van klasse C12/15 die voldoet aan de
blootstellingseisen klasse XC1 tot EN 206-1.
• De ondergrond voor montage moet uitgehard en
volledig horizontaal en waterpas zijn.
• Let op de gewichtsaanduidingen.
Installeer de pompinstallatie
Controleer of de ondergrond geprepareerd is con-
form de afmetingen in de ontwerptekening/tekening
van de algemene opstelling.
Motorafmeting Aantal polen
Tot 112
2- en 4-polig
Van 132
2- en 4-polig
Tot 112
2- en 4-polig
Van 132
2- en 4-polig
UN [V] ± %
1
220 - 240 ± 6
3
230/400 ± 10
400/690 ± 10
1
220 - 230 ± 6
3
220/380 ± 5
380/660 ± 10
Type bevesti-
ging
Leidingen zon-
der steunvoet is
mogelijk
Montage op
grond met
steunvoet
Leidingen mo-
gelijk
Niet toegestaan
nl - Vertaling vanuit het origineel
1. Plaats de pomp op de ondergrond.
2. Verwijder de pluggen die de openingen afslui-
ten.
3. Richt de pomp en de flenzen van de leidingen
aan beide kanten van de pomp uit. Controleer
de uitlijning van de bouten.
4. Maak de leidingen met bouten vast aan de
pomp. Forceer de leidingen niet tijdens het vast-
maken.
5. Gebruik zo nodig vulstukken ter compensatie
van de hoogte.
6. Draai de funderingsbouten (3) gelijkmatig en
stevig aan.
Opmerking:
• Als de overdracht van trillingen storend is, dient u
trillingsdempende steunen tussen de pomp en de
fundering te plaatsen.
4.3.2 Controlelijst voor leidingen
Controleer of de installatie aan de volgende punten
voldoet:
• De aanzuigliftleiding is aangelegd met een omh-
oog lopende helling, bij de positieve aanzuig-
hoofdleiding met een aflopende helling richting
de pomp.
• De nominale diameters van de leidingen zijn mi-
nimaal gelijk aan de nominale diameters van de
pompspuitkoppen.
• De leidingen zijn dichtbij de pomp vastgezet en
aangesloten zonder druk of spanning over te
brengen.
VOORZICHTIG:
Lasranden, aanslag en andere onzuiver-
heden in de leidingen beschadigen de
pomp.
• Zorg dat de leidingen vrij zijn van onzuiverheden.
• Installeer zo nodig een filter.
• Volg de "Toegestane krachten en aanhaalmo-
menten op de flenzen".
De gegevens over krachten en aanhaalmomenten
gelden alleen voor statische leidingen. De waarden
gelden alleen als de pomp met bouten is vastgezet
op een stevige en effen ondergrond.
4.3.3 Elektrische installatie
1. Verwijder de schroeven van de kap van de con-
tactdoos.
2. Sluit de stroomkabels aan en bevestig ze con-
form het toepasselijke bedradingschema.
Voor bedradingschema´s, zie
schema´s staan ook achter op de kap van de
contactdoos.
a) Sluit de aarddraad (massa) aan.
Zorg ervoor dat de aarddraad (massa) langer is
dan de fasedraden.
b) Sluit de fasedraden aan.
3. Monteer de klep van de contactdoos.
Opmerking:
Afbeelding 11
. De
71