WAARSCHUWING:
• Zorg dat alle aansluitingen worden
uitgevoerd door gekwalificeerde tech-
nicus in overeenstemming met de
geldende regelgeving.
• Voordat u begint met werkzaamhe-
den aan de machine, dient u ervoor
te zorgen dat de machine en het be-
dieningspaneel gescheiden zijn van
de elektrische voeding en niet kun-
nen worden ingeschakeld.
Aardgeleiding (massa)
ELEKTRISCH GEVAAR:
• Sluit altijd eerst de externe be-
schermgeleider op de aardedraad
aan voordat u andere elektrische ver-
bindingen aansluit.
De kabel aansluiten
1. Volg het bedradingsschema onder het deksel
van de aansluitkast om de stroomkabels aan te
sluiten en vast te zetten.
a) Sluit de aarddraad (massa) aan.
Zorg ervoor dat de aarddraad (massa) langer is
dan de fasedraden.
b) Sluit de fasedraden aan.
Opmerking:
Draai de kabelwartels voorzichtig aan om te
voorkomen dat de kabel kan verschuiven en er
vocht in de aansluitkast terecht kan komen.
2. Als de motor niet is uitgerust met een thermi-
sche beveiliging met automatische resetfunctie,
stel de overbelastingsbeveiliging dan af volgens
de nominale stroomwaarde van de elektrische
pomp (zie het typeplaatje).
5 In bedrijf stellen, opstarten,
bedienen en uitschakelen
Voorzorgsmaatregelen
WAARSCHUWING:
Zorg ervoor dat de afgevoerde vloeistof
geen schade of letsel veroorzaakt.
Opmerking:
• Stel de pomp nooit in bedrijf als niet het minimale
nominale debiet kan worden gehaald.
• Bedien de pomp met de aanleverklep ON-OFF
gesloten nooit langer dan een paar seconden.
• Stel een stilstaande pomp niet bloot aan vries-
omstandigheden. Voer alle vloeistof af die zich in
de pomp bevindt. Wanneer u dat niet doet, kan
de vloeistof bevriezen en de pomp beschadigen.
• De som van de druk aan de aanzuigzijde (water-
leiding, zwaartekrachttank) en de maximale druk
die geleverd wordt door de pomp mag de maxi-
nl - Vertaling vanuit het origineel
maal toegestane werkdruk voor de pomp niet
overschrijden (nominale druk PN).
• Gebruik de pomp niet als er cavitatie optreedt.
Cavitatie kan leiden tot schade aan de interne
onderdelen.
Geluidsniveau
Het geluidsdrukniveau van de units is lager dan 70
LpA.
5.1 De pomp aanzuigen
Voor een illustratie van de pomponderdelen zie
beelding 6
(pagina 172).
1. Vulplug
2. Afvoerplug
3. Trechter
Installaties met vloeistofniveau boven de pomp
(aanzuigkop)
1. Sluit de aan-uitklep die zich stroomafwaarts ten
opzichte van de pomp bevindt.
2. Draai de pen van de afvoerplug los (2a).
3. Verwijder de vul- en aflaatplug (1) en open de
aan-uitklep stroomopwaarts totdat vloeistof uit
het gat stroomt.
4. Draai de pen van de afvoerplug vast (2b).
5. Vervang vulplug (1).
Installaties met vloeistofniveau onder de pomp
(aanzuighoogte)
1. Open de aan-uitklep stroomopwaarts ten op-
zichte van de pomp en sluit de aan-uitklep
stroomafwaarts.
2. Draai de pen van de afvoerplug los (2a).
3. Verwijder de vul- en ventilatieplug (1) en gebruik
een trechter om de pomp te vullen totdat water
uit het gat stroomt.
4. Draai de pen van de afvoerplug vast (2b).
5. Vervang vulplug (1).
5.2 Controleer de draairichting
(driefasenmotor)
Volg deze procedure vóór het opstarten.
1. Start de motor.
2. Stop de motor.
3. Doe het volgende als de draairichting onjuist is:
a) Ontkoppel de stroomtoevoer.
b) Verwissel in het contactbord van de motor of het
elektrische besturingspaneel de posities van
twee van de drie draden van de aanvoerkabel.
c) Controleer nogmaals de draairichting.
5.3 De pomp starten
1. Start de motor.
2. Open geleidelijk de aan-uitklep aan de afvoerzij-
de van de pomp.
Onder de verwachte bedrijfsomstandigheden
moet de pomp soepel en stil functioneren. Zo
niet, raadpleeg dan
Storingen verhelpen
na 42).
3. Als de pomp niet binnen 30 seconden goed op-
start, doet u het volgende:
Af-
(pagi-
41