BELANGRIJK
➤
De leiding waarmee het punt van het ventiel P F met het punt van de ketel A verbonden is moet zodanig
geplaatst worden dat de eventuele condens in de verbrandingskamer geloosd wordt en niet in het ventiel.
➤
Houd het traject van de impulslijnen kort.
➤
Het is beter dat de impulslijnen niet tegen de ketel aankomen omdat ze anders door de hoge temperatuur
zouden kunnen beschadigen.
➤
In sommige toepassingen, waar de opmeting van de druk in de verbrandingskamer onnauwkeurig blijkt, moet
het verbindingsstuk van G1/8 verplaatst worden van de flens van de brander naar de keteldeur. Zorg er dan
voor de opening van de flens dicht te maken.
➤
Bij niet-inachtneming van deze waarschuwing kan het gebeuren dat het ventiel niet werkt of beschadigd
wordt.
3.3
SCHEMA GASTOEVOER
1
Fig. 7
1 – Gastoevoerleiding
2 – Gasafsluitkraan
(ten laste van de installateur)
3 – Manometer gasdruk
(ten laste van de installateur)
4 – Filter
5 – Gasdrukschakelaar
6 – Elektromagnetische
veiligheidsklep
7 – Elektromagnetische
werkingsklep
8 – Drukregelaar
3.4
STAND VOELER - ELECTRODE
BELANGRIJK
➤
Zorg ervoor dat het plaatje (3, fig. 8) altijd in de vlakke
kant van de elektrode (1) wordt aangebracht.
➤
De isolatie van de voeler (4) tegen de luchtverdeler (2)
plaatsen.
TYPE
A
916M
30
917M
31
918M
31
2891
2
3
M1
4
5
P
– Druk in de verbrandingskamer
F
– Luchtdruk bij de verbrandingskop
P
L
M1 – Controlepunt gasdruk op de toevoerleiding
M2 – Drukafnamepunt voor het meten van het
gas bij de uitgang uit de gasstraat
M3 – Drukmeetpunt voor het gas aan de
branderkop
7
6
7
8
M2
3,5
±
0,3
3
D6088
NL
M3
P
F
P
L
D4430
Fig. 8
2
A
±
0,3
1
4