Bijvoorbeeld: als ik de stromingsensor aansluit op een stuk leiding DN 100 is de minimumstroming die de sensor F3.00 kan aflezen
70,7 l/min. Als de stroming lager is, zal de inverter de pompen uitschakelen, ook als er een hoge stroming aanwezig is, van bijvoorbeeld
50l/min.
6.5.11
FK: instelling van de omzettingsfactor pulsen / liter
Drukt het aantal pulsen ten opzichte van de doorstroming van een liter vloeistof uit; is een karakteristiek van de gebruikte sensor en
van de doorsnede van de leiding waarop deze gemonteerd is.
Als er een algemene debietsensor met pulsuitgang aanwezig is, moet u FK instellen op basis van de aanwijzingen uit de handleiding
van de fabrikant van de sensor.
In het geval dat FI is ingesteld voor een specifieke voorgedefinieerde sensor, of de werking zonder debietsensor geselecteerd is, is
de parameter geblokkeerd. De melding 'parameter gedeactiveerd' wordt aangegeven door een pictogram dat een hangslot voorstelt.
Het instelbereik ligt tussen 0,01 en 320,00 pulsen/liter. De parameter wordt geactiveerd bij het indrukken van SET of MODE. De
stromingwaarden de u heeft gevonden bij instelling van de diameter van de leiding FD kunnen iets afwijken als gevolg van de
gemiddelde omzettingsfactor die bij de berekeningen gebruikt is, zoals uitgelegd in par 6.5.10, en FK kan ook gebruikt worden met
één van de voorgedefinieerde sensoren, zowel om met niet-standaard leidingdiameters te werken als om te ijken.
In Tabel 20 vindt u de k-factor die door de inverter wordt gebruikt in functie van de diameter van de leiding bij gebruik van de sensor
F3.00.
Tabel van de correspondentie tussen diameters en k-factor voor stromingsensor F3.00
Diameter leiding [inch]
1/2
3/4
1
1 1/4
1 1/2
2
2 1/2
3
3 1/2
4
5
6
8
10
12
14
16
18
20
24
Tabel 22: Diameters van de leidingen, omzettingsfactor FK, toegestane minimum- en maximumstroming
LET OP: lees altijd de installatie-aanwijzingen de fabrikant in acht en neem de compatibiliteit van de elektrische parameters van de
debietsensor en die van de inverter in acht en zorg ervoor dat de aansluitingen exact overeenstemmen. Een onjuiste instelling
veroorzaakt een valse debietaflezing met mogelijk problemen veroorzaakt door ongewenste uitschakeling of juist door ononderbroken
functionering zonder uitschakeling.
6.5.12
FZ: Instelling frequentie nuldebiet
Dit is de frequentie waaronder er vanuit gegaan kan worden dat er geen debiet in de installatie is.
Kan alleen worden ingesteld in het geval dat FI werd ingesteld voor werking zonder debietsensor. In het geval dat FI werd ingesteld
voor werking met een debietsensor, is de parameter FZ geblokkeerd. De melding 'parameter gedeactiveerd' wordt aangegeven door
een pictogram dat een hangslot voorstelt.
Indien men FZ = 0 Hz instelt, zal de inverter de zelfaanpassende werkingsmodus gebruiken, indien men daarentegen FZ ≠ 0 Hz
instelt zal hij de werkingsmodus op minimumfrequentie gebruiken (zie par. 6.5.9.1).
6.5.13
FT: instelling van de uitschakeldrempel
Stelt een minimale stromingdrempel in waaronder de inverter, als er druk is, de elektropomp uitschakelt.
Binnendiameter leiding
DN [mm]
15
20
25
32
40
50
65
80
90
100
125
150
200
250
300
350
400
450
500
600
NEDERLANDS
Minimumstroom l/min
K-factor
225,0
142,0
90,0
60,7
42,5
24,4
15,8
11,0
8,0
6,1
4,0
2,60
1,45
0,89
0,60
0,43
0,32
0,25
0,20
0,14
414
Maximumstroom
l/min
1,6
2,8
4,4
7,2
11,3
17,7
29,8
45,2
57,2
70,7
110,4
159,0
282,6
15072
441,6
23550
635,9
33912
865,5
46158
1130,4
60288
1430,7
76302
1766,3
94200
2543,4
135648
85
151
236
386
603
942
1592
2412
3052
3768
5888
8478