Waarde
Parameter
INx
1
2
6.6.13.3
Instelling functie ingang hulpdruk
Als men de stromingsensor niet gebruikt (FI=0) en FZ gebruikt wordt volgens de modaliteit met minimumfrequentie (FZ ≠
0), zijn de hulp-setpoints gedeactiveerd.
Het signaal dat een hulp-setpoint activeert, kan aan willekeurig welke van de 4 ingangen worden geleverd (voor de elektrische
aansluitingen, zie paragraaf 2.2.4.2). U verkrijgt de functie voor het hulp-setpoint door de parameter INx horend bij de ingang waarop de
aansluiting is verricht in stellen, in overeenstemming met
van de druk SP (zie par. 6.3) bij de druk Pi. Voor de elektrische aansluitingen, zie paragraaf 2.2.4.2) waar i voor de gebruikte ingang
staat. Op deze manier zullen naast SP nog vier andere drukwaarden P1, P2, P3, P4 beschikbaar komen.
Wanneer deze functie actief is, wordt het symbool Pi weergegeven op de STATUS-regel van de hoofdpagina.
Het systeem kan alleen met hulp-setpoints werken als de ingang tenminste 1 sec. actief is geweest.
Wanneer men met hulp-setpoints werkt, moet, om weer met de setpoint SP te gaan werken, de ingang tenminste 1sec. niet actief zijn
geweest. Het gedrag van de functie is beschreven in Tabel 24.
Wanneer er meerdere hulpdrukfuncties tegelijkertijd op verschillende ingangen geconfigureerd zijn, zal het systeem Pi signaleren
wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt. Voor gelijktijdige activeringen zal de gerealiseerde druk de laagste druk zijn van
de drukwaarden met actieve ingang. Het alarm wordt opgeheven wanneer er geen enkele ingang geactiveerd is.
Waarde
Parameter
INx
3
4
6.6.13.4
Instelling activering van het systeem en reset fouten
Het signaal dat het systeem activeert, kan aan een willekeurige ingang worden geleverd (voor de elektrische aansluitingen, zie
paragraaf 2.2.4.2) U verkrijgt de functie activering van het systeem door de parameter INx horend bij de ingang, waar het
activeringssignaal op aan is gesloten, in te stellen op één van de waarden van de Tabel 24 .
Wanneer de functie actief is, wordt het systeem volledig gedeactiveerd en wordt F3 weergegeven in de STATUS-regel van de
hoofdpagina.
Wanneer er meerdere functies voor systeemactivering tegelijkertijd op verschillende ingangen geconfigureerd zijn, zal het systeem F3
signaleren wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt en het alarm opheffen wanneer er geen enkele functie geactiveerd is.
Het systeem kan de deactiveringsfunctie pas effectief maken wanneer de ingang tenminste 1 sec. actief is geweest. Wanneer het
systeem gedeactiveerd is, moet, om de functie te deactiveren (activering van het systeem), de ingang minstens 1 sec. niet actief zijn.
Het gedrag van de functie is beschreven in Tabel 25.
Wanneer er meerdere deactiveringsuncties tegelijkertijd op verschillende ingangen geconfigureerd zijn, zal het systeem F3 signaleren
wanneer er tenminste één functie geactiveerd wordt. Het alarm wordt opgeheven wanneer er geen enkele ingang geactiveerd is.
Configuratie
Status ingang
ingang
Actief met hoog
signaal op de ingang
(NO)
Actief met laag
signaal op de ingang
(NC)
Tabel 25: Functie externe vlotter
Gedrag van de functie hulpdruk in functie van INx en van de ingang
Configuratie
Status ingang
ingang
Actief met hoog
signaal op de ingang
(NO)
Actief met laag
signaal op de ingang
(NC)
Tabel 26: Hulp-setpoint
NEDERLANDS
Werking
Afwezig
Normaal
Blokkering van het systeem
wegens door externe vlotter
Aanwezig
gesignaleerd ontbreken van
Blokkering van het systeem
wegens door externe vlotter
Afwezig
gesignaleerd ontbreken van
Aanwezig
Normaal
Tabel 24. De hulpdrukfunctie verandert het setpoint van het systeem
Werking
Afwezig
i-ste hulp-setpoint niet actief
Aanwezig
i-ste hulp-setpoint actief
Afwezig
i-ste hulp-setpoint actief
Aanwezig
i-ste hulp-setpoint niet actief
420
Weergave op
display
Geen
water
water
Geen
Weergave op
display
Geen
Geen
F1
F1
Px
Px