• Aandoeningen aan hart en bloedvaten kunnen leiden tot
foutieve metingen of kunnen de meetnauwkeurigheid
beïnvloeden.
• Alvorens het apparaat in een van de volgende gevallen
te gebruiken, moet u uw arts raadplegen: bij hartritme-
stoornissen, doorbloedingsstoornissen, diabetes, zwan-
gerschap, pre-eclampsie, lage bloeddruk, koude rillingen
of trillingen.
• Gebruik het apparaat niet gelijktijdig met andere medi-
sche elektrische apparaten (ME-apparaten). Dit kan lei-
den tot een storing van de meetapparatuur en/of tot een
onnauwkeurige meting.
• Gebruik het apparaat niet buiten de aangegeven om-
standigheden voor opslag en gebruik. Dit kan leiden tot
onjuiste metingen.
• Gebruik voor dit apparaat uitsluitend de meegeleverde of
de in deze gebruiksaanwijzing beschreven manchetten.
Het gebruik van een andere manchet kan leiden tot on-
nauwkeurige meetresultaten.
• Let op dat de functie van het betreffende ledemaat tij-
dens het oppompen van de manchet kan worden beïn-
vloed.
• Voer de metingen niet vaker uit dan nodig is. Als gevolg
van een beperking van de bloeddoorstroming kunnen er
bloeduitstortingen ontstaan.
• De bloedsomloop mag niet onnodig lang worden afge-
bonden door de bloeddrukmeting. Haal bij storingen van
het apparaat de manchet van de arm.
• Breng de manchet uitsluitend om de bovenarm aan.
Breng de manchet niet om andere delen van het lichaam
aan.
• De luchtslang kan verwurgingsgevaar opleveren voor
kleine kinderen.
• Kleine onderdelen kunnen bij inslikken verstikkings-
gevaar opleveren voor kleine kinderen. Kinderen moet
daarom altijd onder toezicht worden gehouden.
• Laat het apparaat niet vallen, ga niet op het apparaat
staan en schud er niet mee.
• Haal het apparaat niet uit elkaar. Dit kan namelijk leiden
tot beschadigingen, storingen of een onjuiste werking.
• Om een verschil tussen de linker- en de rechterzijde uit
te sluiten, moet de meting eerst op beide armen worden
uitgevoerd.
• Gebruik het apparaat nooit tijdens onderhoud. Onder-
houd omvat onderhoud, inspectie en reparatie.
167