TE CONTROLEREN NA DE INSTALLATIE
Controleren op gaslekken
Gaslekken kunnen de prestaties van het apparaat
verlagen. Controleer de aanwezigheid van
gaslekken door zeepwater aan te brengen op de
leidingen van de buitenunit die is aangesloten op de
leidingkoppeling van de binnenunit.
• Als er een gaslek is, worden er bubbeltjes
gevormd.
• In het geval van bubbeltjes controleert u de
oorzaak van het gaslek.
OPMERKING
• Elektronische lekdetectoren wordt gebruikt om
ontvlambare koelmiddelen te detecteren, maar
de gevoeligheid is mogelijk niet nauwkeurig of
het apparaat moet mogelijk opnieuw gekalibreerd
worden. (Detectieapparatuur wordt gekalibreerd in
een koelmiddelvrije omgeving.)
• Apparatuur om lekken op te sporen moet ingesteld
worden op een percentage van de onderste
ontstekingsgrens (LFL, Lower flammable limit)
van het koelmiddel en moet worden gekalibreerd
volgens het gebruikte koelmiddel en het passende
gaspercentage (maximaal 25 %).
• Apparatuur om lekken op te sporen zijn geschikt
voor gebruik met de meeste koelmiddelen,
maar het gebruik van chloorhoudende
reinigingsmiddelen moet worden vermeden,
omdat er een reactie kan optreden als chloor met
het koelmiddel wordt gemengd en het koperen
leidingwerk kan worden aangetast.
• Als er een lek wordt gedetecteerd, moeten alle
open vlammen worden verwijderd/geblust.
• Als er een koelmiddellek wordt gevonden dat
moet worden gesoldeerd, moet al het koelmiddel
uit het systeem worden verwijderd of (door middel
van afsluitkleppen) uit het deel van het systeem
waar zich het lek bevindt, worden geïsoleerd.
• Zuurstofvrije stikstof (OFN) moet voor en na het
solderen door het systeem worden geblazen.
De prestaties controleren
Nadat u het apparaat gedurende 15-18 minuten hebt
gebruikt, controleert u de onderstaande lijst.
1
Controleer de druk van het gasventiel.
Buitentemperatuur
20 °C (68 °F)~
35 °C (95 °F)
35 °C (95 °F)~
40 °C (104 °F)
40 °C (104 °F)~
45 °C (113 °F)
45 °C (113 °F)~
48 °C (118 °F)
OPMERKING
• Als de werkelijke druk hoger is dan de
weergegeven druk, is het koelsysteem
waarschijnlijk overbelast en moet er vloeistof
verwijderd worden. Als de werkelijke druk lager
is dan de weergegeven druk, is het koelsysteem
waarschijnlijk onderbelast en moet er vloeistof
toegevoegd worden.
2
Meet de temperatuur van de inlaat en de uitlaat
van de binnenunit.
• Een verschil van acht graden Celsius tussen
de inlaat en de uitlaat geeft aan dat de
koelprestatie normaal is.
3
Verwijder de lagedrukslang uit de manometer
van de buitenunit.
4
Sluit de dop van het kernventiel van het
gasventiel.
• Draai de kerndop stevig vast met een
verstelbare moersleutel.
NL
Druk van het ventiel
(gas)
8,4~9,5 kgf/cm
G
2
(120~135 psi)
9,5~10,5 kgf/cm
G
2
(135~150 psi)
10,5~11,6 kgf/cm
G
2
(150~165 psi)
11,6~12,3 kgf/cm
G
2
(165~175 psi)
27