Het apparaat bedienen en onderhouden
Diepteaanslag
VOORZICHTIG! GEVAAR VOOR LET-
SEL!
De roterende messen kunnen ernstige snijschade
veroorzaken en zelfs lichaamsdelen afsnijden.
Zet de motor uit en wacht tot de messen
volledig tot stilstand zijn gekomen voordat u
instellingen uitvoert.
De werkdiepte
kan worden ingesteld met de
26
diepteaanslag. Het biedt ondersteuning bij het
regelen van de oriëntatie en snelheid van het
apparaat.
Het verhogen van de diepteaanslag
ervoor dat het apparaat afremt en de werkdiepte
vergroot. Het verlagen van de diepteaanslag
verhoogt de snelheid en verlaagt de werkdiepte.
De werkdiepte instellen (afb. C)
Verwijder de moer en de bout
teaanslag
.
26
Verplaats de diepteaanslag
wenste positie.
Bevestig de diepteaanslag met de moer en
bout
.
31
Voor zware grondsoorten (met een diepte van
100 mm of meer) verwijdert u de diepteaanslag
en laat u het blad in de diepte van 100 mm
26
werken met voorzichtige voorwaartse en achter-
waartse bewegingen. Trek het apparaat lang-
zaam naar achteren en laat de grond naar voren
glijden over het mes.
De motor starten
Plaats het transportwiel
vergrendelmechanisme vastklikt in de daarvoor
bestemde gleuf (afb. I).
Zet de gashendel
3
Druk 3 keer op de brandstofpomp (primer)
(afb. A).
Start de motor met de trekstarter
Trek eerst voorzichtig totdat u enige weerstand
voelt, en dan krachtig tot het einde. Herhaal dit
proces totdat de motor start. Als de motor na
tien pogingen nog steeds niet start, raadpleeg
dan het hoofdstuk "Problemen oplossen" in
80
NL/BE
zorgt
26
26
van de diep-
31
naar de ge-
26
omhoog totdat het
22
op START (haas) (afb. J).
13
(afb. A).
1
deze bedieningsinstructies.
Om de messen te bedienen, trekt u de ver-
grendeling van de koppelingshendel
achteren. Druk vervolgens op de koppelings-
hendel
om het roterende mes in te schake-
5
len. Houd de koppelingshendel
(afb. K).
Laat de koppelingshendel
te stoppen.
OPGELET! RISICO OP BESCHADIGING!
Overmatig kantelen kan ertoe leiden dat olie gaat
lekken of in carburateurs, verbrandingskamers
enz. terechtkomt, waardoor het apparaat bescha-
digd raakt.
Als het apparaat in een grotere hoek moet
worden gekanteld om onderhouds-, reinigings-
of reparatietaken uit te voeren, kantel het
apparaat dan zo dat de bougie naar boven
wijst.
Uitschakelen
Laat de koppelingshendel
kop te stoppen.
Zet de gashendel
3
sitie) om de motor te stoppen.
Laat het apparaat na de laatste werkstap een
minuut of twee stationair draaien (haas-positie),
zodat de motor een beetje kan afkoelen.
Bodemverwerking
De grond bewerken
Tijdens de grondbewerking wordt de grond
geploegd en afgegraven en voorbereid op het
zaaibed.
De optimale werkdiepte ligt tussen 100 mm en
150 mm.
Bovendien verwijdert het apparaat ongewenste
planten uit de grond.
De afbraak van deze plantaardige ingrediënten
verrijkt de bodem.
Te droge grond verkruimelt tot stof, waardoor
deze geen water kan opnemen en dus niet be-
werkt mag worden.
naar
6
ingedrukt
5
los om het mes
5
los om de dissel-
5
op STOP (schildpad-po-