Vervoer
Het vervoer van uw rolstoel in een voertuig
Een in een voertuig vastgezette rolstoel biedt niet dezelfde veilig-
heid als een normale stoel en veiligheidssysteem in dat voertuig. Het
wordt altijd aanbevolen dat de rolstoelgebruiker wordt overgebracht
naar een gewone stoel in het voertuig. We weten echter dat het niet
altijd mogelijk is om de persoon over te brengen naar een gewone au-
tostoel. Wanneer een gebruiker getransporteerd moet worden terwijl
hij of zijn in de rolstoel zit, moet de onderstaande procedure worden
gevolgd:
1. Controleer of het voertuig op de juiste wijze is uitgerust voor trans-
port van de rolstoel en gebruiker en of het mogelijk is de rolstoel in en
uit het voertuig te brengen. De vloer van het voertuig moet de juiste
sterkte hebben om het totale gewicht van de rolstoelgebruiker, de
rolstoel en de accessoires te dragen.
2. Rondom de rolstoel dient voldoende ruimte te zijn om de span-
banden en veiligheidsgordels te bevestigen en de rolstoel goed en
gemakkelijk vast te zetten en los te maken.
3. De stoel met daarin de gebruiker moet in de rijrichting worden
geplaatst. De rolstoel dient te worden vastgezet met spanbanden
en voor de gebruiker dienen veiligheidsgordels gebruikt te worden,
waarbij wordt voldaan aan de normen ISO 10542 of SAE J2249 en
aan de WTORS instructies van de fabrikant.
4. De rolstoel is niet getest in andere posities binnen een voertuig.
De rolstoel met daarin de gebruiker mag nooit in zijwaartse richting
worden vervoerd (Fig. a).
Indien dit advies wordt genegeerd ontstaat het risico op ernstig
letsel of overlijden.
5. De rolstoel moet wor-
den vastgezet met een
bevestigingssysteem dat
voldoet aan ISO 10542
of SAE J2249, met niet-
verstelbare banden aan
de voorzijde
en verstelbare banden
aan de achterzijde, die
worden bevestigd door
middel van karabijnhaken/S-haken
en gesp en gordel bevestigingen.
Dit bevestigingssysteem bestaat uit
vier afzonderlijke banden, die wor-
den bevestigd aan de vier hoeken
van de rolstoel.
6. Het bevestigingssysteem moet
aan het hoofdframe van de stoel
worden bevestigd (zie de afbeel-
ding op de volgende pagina). Het
mag onder geen omstandigheden
worden bevestigd aan onderdelen
of accessoires van de rolstoel. Dus
niet aan de spaken van de wielen,
remmen of beensteunen.
7. De verankeringsbanden dienen
in een hoek van 45 graden zo dicht
mogelijk bij de stoel bevestigd te worden; de banden moeten strak
vastgezet worden in overeenstemming met de instructies van de fa-
brikant.
8. Zonder toestemming van de fabrikant is het niet toegestaan om de
bevestigingspunten op de rolstoel, of de structurele onderdelen, het
frame of andere onderdelen te wijzigen. Als dit advies niet wordt op-
gevolgd, is het niet toegestaan een mobiliteitshulpmiddel van Sunrise
Medical in een voertuig te vervoeren.
9. Er moeten heupgordels en gordels voor het bovenlichaam worden
gebruikt, om de persoon die in de rolstoel zit, veilig te laten zitten.
Ook wordt door het gebruik van deze gordels het risico op hoofd- en
borstletsel door botsing met voertuigonderdelen verkleind, evenals
mogelijk gevolgletsel voor de gebruiker en andere inzittenden. (Fig.
b) De gordel voor het bovenlichaam moet worden bevestigd aan de
'B'-pilaar van het voertuig. Indien dit advies niet wordt opgevolgd, kan
dit leiden tot een verhoogd risico op onderbuikletsel bij de rolstoel-
gebruiker.
54
Fig. a
Fig. b
Gordel voor het
Heupgordel
bovenlichaam
10. Tijdens het transport dient men gebruik te maken van een hoofd-
steun die geschikt is voor transport (zie etiket van de hoofdsteun).
Deze moet gedurende het hele transport op de juiste wijze zijn aan-
gebracht.
11. Lichaamsondersteunende gordels (zoals heupgordels) mogen
niet worden gebruikt als veiligheidsgordel voor een rolstoelgebrui-
ker, tenzij deze voldoen aan de normen zoals gespecificeerd in ISO
7176-19:2001 of SAE J2249.
12. De veiligheid van de rolstoelgebruiker tijdens transport hangt af
van de zorg en oplettendheid van de persoon die de bevestigings-
banden bevestigd. De persoon die dit doet, moet een training heb-
ben gevolgd hoe deze bevestigingssystemen bevestigd moeten
worden.
13. Indien mogelijk, moeten alle extra accessoires worden verwij-
derd en veilig opgeborgen. D.w.z. niet op de rolstoel.
Hierbij moet u denken aan:
krukken, losse kussens, werkbladen. 14. Wegzwenkbare of in
hoogte verstelbare voetensteunen moeten niet in de hoogste positie
worden gebruikt, indien de rolstoel en de gebruiker worden getrans-
porteerd, en wanneer de rolstoel is vastgezet met het bevestigings-
systeem met spanbanden, terwijl de rolstoelgebruiker veiligheids-
gordels draagt.
15. Hoekverstelbare rugleuningen moeten in de meest rechte hou-
ding worden gezet.
16. De handremmen moeten altijd goed worden vastgezet.
17. Veiligheidsriemen moeten aan de 'B'-pilaar van het voertuig wor-
den bevestigd. Ze mogen niet van het lichaam worden weggehou-
den door onderdelen van de rolstoel, zoals armsteunen of wielen.
Veiligheidsgordels voor de rol-
stoelgebruiker - instructies
1. De heupgordel moet laag wor-
den bevestigd over de voorzijde
van de heup, zodanig dat de hoek
van de heupgordel zich binnen de
horizontale voorkeurszone van 30
tot 75 graden bevindt.
Hoe groter de hoek bin-
Fig. d
nen
deze
begrenzing,
hoe beter, maar de hoek
mag nooit groter zijn dan
75 graden. (Fig. c)
2. De gordel voor het bo-
venlichaam moet over de
schouder worden geleid,
diagonaal over het boven-
lichaam, zie fig. d en e.
De gordels moeten zo
Fig. e
strak mogelijk worden
gebruikt, maar moeten
altijd comfortabel zijn
voor de gebruiker.
De gordels mogen niet
gedraaid zitten wanneer
ze worden gebruikt.
De gordel voor het bo-
venlichaam moet over
de schouder worden
geleid, diagonaal over
het bovenlichaam, zie fig. d en e.
3. De bevestigingspunten van de stoel bevinden zich aan de voor-
kant van het frame direct boven het zwenkwiel en aan het frame aan
de achterzijde. De gordels worden rond het frame aan de zijkanten
geleid tussen de horizontale en verticale buizen van het frame. (Zie
Fig. 24-28)
Voorkeurs-
Fig. c
gebied
Onjuiste
positie
van
hoofd-
steun
Juiste
positie
van
hoofd-
steun
de
de