Zitsysteem
De zittinghoogte instellen
om de hoogte van de achterzijde
van de zitting aan te passen,
maak de Allenschroeven (1) (één
aan elke kant) die de klem aan de
asschacht bevestigen los(2).
Verwijder de afstandsbeugel (3) om
de hoogte van de stoel +/- 1 cm
aan te passen. Voor grote
aanpassingen kunt u de lengte van
de asschacht naar wens verkorten.
Draai de schroeven tot 7 nm aan.
(Fig. 5.14).
OPMERKING:
er kan een aanpassing aan de zwenkwielhoek noodzakelijk zijn
wanneer de hoogte van de achterzitting wordt ingesteld.
Zittingbespanning
u kunt de banden onder de bekleding gebruiken om de
bekleding strakker te trekken.
Voorwielen
Zwenkwiel, aanpassing zwenkwiel, zwenkwielvork
Het kan gebeuren dat de rolstoel iets afwijkt naar links of naar
rechts of dat de voorwielen wiebelen. Dat kan door de volgende
zaken komen:
• De voorwaartse of achterwaartse wielbeweging is niet goed
ingesteld.
• De camber is niet goed afgesteld.
• De luchtdruk van het voorwiel en/of van het achterwiel is niet
goed; de wielen draaien niet soepel genoeg.
Als de voorwielen niet goed afgesteld zijn, zal de rolstoel niet in
een rechte lijn rijden.
u moet de voorwielen laten afstellen door een erkend dealer.
Telkens wanneer u de positie van het achterwiel hebt laten
veranderen, moet u het balhoofd opnieuw aanpassen en de
wielvergrendelingen controleren.
Het zwenkwiel instellen
om ervoor te zorgen dat beide
vorken parallel worden ingesteld,
moet u de tanden tellen die aan
beide kanten zichtbaar zijn. nadat u
de zwenkwielvork heeft ingesteld,
zorgen de tanden voor een stevige
positie, en kan een aanpassing van
16° met stappen van 2° worden
aangebracht. Gebruik de vlakke
zijde aan de voorkant van de
zwenkwielvork om te controleren
dat de positie een rechte hoek met
de grond vormt (Fig. 5.15)
met het gepatenteerde ontwerp kan de zwenkwielvork zodanig
worden gedraaid, dat het op een rechte hoek met de grond
ingesteld kan worden wanneer de zittinghoek is aangepast.
De voorwaartse stabiliteit instellen
Maak de inbusschroeven (1) aan
de onderkant van de vork los.
Hierna kunt u de schroef losmaken
(2). Nu kunt u de fitting naar links
of rechts draaien (3).
Links - de stoel trekt naar links.
Rechts - de stoel trekt naar rechts.
Draai vervolgens de schroeven
weer aan (2). Zet de wielvork in
een hoek van 90° ten opzichte van
de vloer.
Draai vervolgens de schroeven weer aan (1). (Fig. 5.16).
84
Fig. 5.14
2
1
3
Fig. 5.15
+8
-8
Fig. 5.16
2
3
1
Wielaanpassing
Het toepassen van wielaanpassing
Belangrijk: om de best mogelijke beweging te krijgen, moeten
de achterwielen ingesteld worden op hun optimale positie.
Daarom dienen de wielen correct uitgelijnd te zijn.
Hiertoe meet u de afstand tussen de beide voorwielen en
achterwielen om te verzekeren dat ze parallel aan elkaar staan.
Het verschil tussen beide metingen mag niet meer dan
5 mm bedragen.
om de wielen aan te passen zodat ze parallel staan, draait u de
schroeven los en draait u de asbus naar wens. Controleer na
aanpassingen altijd of alle schroeven correct zijn aangedraaid
(zie ook de pagina betreffende draaikracht/torque).
Spoorinstelling HELIUM
De inspoor/uitspoor op nul instellen
LeT oP: een rolstoel met 0° cambercilinders kan geen in- of
uitspoor hebben. Deze instelling is alleen noodzakelijk bij 3° en
6° cambercilinders.
De term "inspoor of uitspoor" geeft aan hoe goed de
achterwielen van de rolstoel op één lijn staan met de grond. Dit
bepaalt hoe goed de rolstoel rijdt. Wanneer de inspoor is
ingesteld op nul, is er sprake van normale weerstand of
rolweerstand.
Om de in/uitspoor op nul te zetten draait u de inbusschroeven
(1) (een aan elke zijde). Controleer de kogel in het horizontale
(2) vlak en draai de asbuis (3) tot de kogel in het midden ligt. De
inspoor is nu nul.
Controleer, voordat u de schroeven (1) aandraait, of de asbuis is
gecentreerd. De ruimte aan beide kanten moet gelijk zijn, of er
mag totaal geen ruimte zijn. Draai de schroeven tot 7 nm aan.
(Fig. 5.17 - 5.19).
Fig. 5.17
Fig. 5.18
1
Breedte wielbasis instellen
De achterwielbasis wordt gedefinieerd als de afstand tussen de
bovenkant van de achterwielen en de buizen van de rugleuning
wordt weergegeven door de fabrieksinstelling (1.25 cm). Deze
afstand moet worden vergroot indien een grotere ruimte
gecreëerd moet worden tussen de banden en de optionele in
hoogte verstelbare armsteunen (Fig. 5.20).
MERK OP: Wanneer de
achterwielbasis wordt
ingesteld, pas dan eerst één
wiel en daarna het tweede
aan. Als beide kanten
tegelijkertijd worden
losgedraaid, wordt de
aanpassing van de inspoor/
uitspoor veranderd. Voor het
aanpassen van de
achterwielbasis, bewegen de
delen van de camber (4)
telescopisch in of uit de asbuis (5) en worden op hun plaats
bevestigd wanneer zij het eind bereiken. Draai de schroef (6)
(die het dichtst bij de asbuis is bevestigd) aan de linkerkant van
de rolstoel los. beweeg de camberbuis naar binnen of buiten om
de gewenste wielbasis te verkrijgen. Draai de schroeven tot 7
nm aan. Herhaal
dit proces aan de rechterkant van de rolstoel en pas de ruimte
aan zodat deze gelijk is aan de ruimte aan de linkerkant.
Fig. 5.19
3
2
BALL
Fig. 5.20
5
4
6