3.7 Gewicht
Gewicht van de AR-besturingseenheid: 0,5 kg.
3.8 Materialen
AR-besturingseenheid behuizing
•
Bovenste deel van de behuizing: PPO mengsel
•
Onderste deel van de behuizing: aluminium.
3.9 Sensoren
Slagbesturing
Doseerpompen die worden bediend via een AR-besturings-
eenheid moeten worden uitgerust met een Hall-sensor.
Zonder Hall-sensor, zal de lineaire afwijking toene-
men tot meer dan 10 %!
Voorzichtig
Met Hall-sensor, zal de lineaire afwijking minder dan
2 % zijn.
Lengte van de Hall-sensorkabel voor alle pomptypen
(afhankelijk van montagevariant): 0,4 m of 5 m.
Wanneer er een grote afstand is tussen de doseer-
pomp en een AR-besturingseenheid die aan de wand
N.B.
is gemonteerd, kan de Hall-sensorkabel worden ver-
lengd tot max. 20 m (aderdiameter: 0,25 mm
Voor DMX 226 en DMH doseerpompen, moet een slagsensor
worden geïnstalleerd in het lagerdeksel.
•
Doseerbesturing: DMX 221.
•
Membraanlekkagesensor: DMX 221 en DMX 226.
Wanneer er een grote afstand is tussen de doseer-
pomp en een AR-besturingseenheid die aan de wand
is gemonteerd, dan moeten de verlengkabels voor de
doseerbesturing en de membraanlekkagesensor
N.B.
afzonderlijke worden besteld!
Productnummer 96609032 (321-223) 5-aderige
kabel met koppelstuk aansluiting / stekker.
4. Installatie
4.1 Algemene informatie over de installatie
Waarschuwing
Houd de aanwijzingen aan m.b.t. de installatielocatie
en toepassingenbereik zoals omschreven in paragra-
fen
2. Algemene informatie
Draai de schroeven voorzichtig aan. Anders kan de
kunststof behuizing beschadigd raken.
De werking van de gemonteerde unit moet worden
Voorzichtig
getest in combinatie met de doseerpomp!
Het typeplaatje moet worden aangebracht op de
montageplaat, of het bovenste deel van de bestu-
ringseenheid!
262
2
).
en
4.2
Installatielokatie.
4.2 Installatielokatie
4.2.1 Benodigde ruimte voor bediening en onderhoud
De pomp moet worden geïnstalleerd in een positie
N.B.
waar deze gemakkelijk toegankelijk is tijdens bedrijf
en onderhoudswerkzaamheden.
De bedieningselementen moeten gemakkelijk toegankelijk zijn
tijdens bedrijf.
4.2.2 Toelaatbare omgevingsinvloeden
•
Toelaatbare omgevingstemperatuur: 0 °C tot +40 °C.
•
Toelaatbare luchtvochtigheid: max. relatieve vochtigheid:
70 % bij +40 °C, 90 % bij +35 °C.
De lokatie van de installatie moet overdekt zijn!
Zorg er voor dat de beschermingsklasse van de
pomp en motor niet nadelig worden beïnvloed door
Voorzichtig
de atmosferische omstandigheden.
Pompen met AR-besturing zijn uitsluitend geschikt
voor gebruik binnen! Niet buiten installeren!
5. Elektrische aansluitingen
Houd tevens de installatie- en bedieningsinstructies
N.B.
voor de doseerpomp aan.
Zorg er voor dat de besturingseenheid en pomp geschikt zijn voor
de elektrische voeding waarop deze gebruikt gaat worden.
Waarschuwing
Elektrische aansluitingen mogen uitsluitend
worden gemaakt door gekwalificeerd personeel!
Schakel de voeding uit voordat u de voedingskabel
en de relaiscontacten aansluit!
Controleer voor het aansluiten van de voedingskabel
of de nominale spanning zoals vermeld op de type-
plaat van de pomp overeenkomt met de lokale
omstandigheden!
Voer geen modificaties uit aan de voedingskabel of
stekker!
Houd de lokale veiligheidsvoorschriften aan!
Waarschuwing
Het pomphuis mag uitsluitend worden geopend door
personeel dat is geautoriseerd door Grundfos!
Waarschuwing
Bescherm de kabelaansluitingen en connectoren
tegen corrosie en vochtigheid.
Verwijder alleen de beschermkappen van de
aansluitingen die worden gebruikt.
De voedingsspanning moet galvanisch gescheiden
Voorzichtig
zijn van de signaalingangen en -uitgangen.
De pomp kan automatisch starten wanneer de voe-
Voorzichtig
dingsspanning wordt aangesloten!
5.1 Aan/uit schakelen
•
Schakel de voeding niet in voordat u klaar bent om de pomp te
starten.
Controleer voor het inschakelen van de pomp of
Voorzichtig
deze juist is geïnstalleerd. Zie paragraaf
4.
Installatie.
De besturingseenheid heeft een opstarttijd van mini-
maal 5 seconden. Start daarom de pomp door op de
"Start/Stop" te drukken. Start de pomp niet via de net-
N.B.
voeding.
In het geval van storingen of onderbrekingen in de
netspanning, kan de pomp stoppen.