3 Sluit de interfacekabel aan op de DirectLink en daarna
op een beschikbaar invoerkanaal met invasieve druk van
de patiëntmonitor, zoals beschreven in de stappen 3 1
tot en met 3 3:
3 1 Houd de module met het voorpaneel naar boven
gericht. Breng de connector van de kabel zo in lijn
dat de "vin" van de ontlastingshuls naar beneden
wijst. Breng de kabel in lijn met het uitgaande
stopcontact voor het signaal op de module,
gemarkeerd met het symbool
Figuur 2).
3 2 Duw de kabelconnector stevig in het stopcontact
totdat deze volledig past en op zijn plaats vastklikt.
LET OP: Breng de "vin" van de ontlastingshuls
van de interfacekabel in lijn met het stopcontact
op de module zoals in stap 3 1 beschreven,
voordat u beide onderdelen in elkaar duwt De
connector NIET VERDRAAIEN wanneer deze er al
gedeeltelijk is ingestoken Wanneer de connector
op die manier wordt verdraaid, raken de pinnen
beschadigd, hetgeen tot een slechte werking van
het product kan leiden
3 3 Sluit het andere uiteinde van de interfacekabel aan
op de connector van het beschikbare invoerkanaal
met invasieve druk van de patiëntmonitor.
Raadpleeg de handleiding voor de patiëntmonitor.
Gebruik de band waarmee de kabel kan worden
gereguleerd om overtollige lengte van de
interfacekabel te beperken.
4 De zelftest van de DirectLink-module wordt automatisch
uitgevoerd; de led's zullen achtereenvolgens aan- en
uitgaan; aan het eind van de zelftest blijft alleen
de amberkleurige led branden, die aangeeft dat de
module gereed is voor de volgende stap. Ga verder met
paragraaf B. De patiëntmonitor kalibreren.
AANDACHTSPUNTEN:
• Druk op geen enkele toets tijdens de DirectLink-
zelftest, omdat de zelftest dan ten onrechte een
storing constateert
• Brandt de amberkleurige led niet, gebruik
de DirectLink-module dan niet; neem voor
een vervangende module contact op met uw
vertegenwoordiger van Integra
Opmerking: Wanneer de amberkleurige led continu brandt,
zendt de DirectLink-module een vol signaal, hoger dan 250 mm
Hg naar de patiëntmonitor, om aan te geven dat er nog geen
op nul gestelde ICP-sensor op het systeem is aangesloten.
Sommige patiëntmonitors geven een melding van een druk die
"buiten het bereik" ligt.
B Patiëntmonitor kalibreren
1 Druk ÉÉN KEER op de
van 0 mm Hg naar de patiëntmonitor te sturen. De
groene referentie-led, gemarkeerd met "0 mm Hg" gaat
branden en de amberkleurige status-led onderaan het
voorpaneel dooft.
Opmerking: Brandt de met "0 mm Hg" gemarkeerde led
niet, druk dan herhaaldelijk op de
led brandt.
(zie detail "D" in
toets om het referentiesignaal
toets totdat de
2 Gebruik de handleiding van de patiëntmonitor om deze
op nul te stellen. Verifieer dat het signaal 0 mm Hg op
de patiëntmonitor wordt weergegeven.
LET OP: Geeft de patiëntmonitor op dit moment geen
"0 mm Hg" weer, dan moet de patiëntmonitor als niet
compatibel worden beschouwd.
3 Druk voor de tweede keer op de
referentiesignaal van 100 mm Hg naar de patiëntmonitor
te sturen. De groene, met "100 mm Hg" gemarkeerde,
status-led gaat branden. Opmerking: Brandt de
met "100 mm Hg" gemarkeerde led niet, druk dan
herhaaldelijk op de
4 Verifieer dat het signaal 100 mm Hg op de
patiëntmonitor wordt weergegeven. Is de op de
patiëntmonitor weergegeven ICP-druk geen "100,"
volg dan de handleiding van de patiëntmonitor om de
ontvangst van de monitor aan te passen tot "100" wordt
weergegeven.
LET OP: Verschilt de meting significant van 100 mm Hg
en kan het verschil op de patiëntmonitor niet worden
aangepast, constateer dan of de patiëntmonitor
mogelijk niet compatibel is
5 Druk voor de derde keer op de
kalibratiemodus te verlaten. Het amberkleurige led-
lampje onderaan het voorpaneel gaat branden.
6 Ga verder met Paragraaf C. De ICP-sensor op nul stellen.
Opmerking: De stappen 1 tot en met 5 kunnen op elk
moment worden herhaald, om te waarborgen dat de
patiëntmonitor correct is gekalibreerd.
Opmerking: Altijd wanneer de amberkleurige status-led
permanent brandt, zendt de DirectLink-module een
signaal naar de patiëntmonitor, dat hoger is dan 250 mm
Hg. Sommige patiëntmonitors geven een melding van een
druk die "over range" ("buiten het bereik") ligt.
C De ICP-sensor op nul stellen
WAARSCHUWING: De stappen voor het op nul stellen moeten
worden uitgevoerd voordat de sensor wordt geïmplanteerd
Wordt de sensor op nul gesteld nadat deze is geïmplanteerd,
dan zijn de resulterende drukmetingen onjuist
1 Volg de steriele techniek om de steriele verpakking van
de ICP-sensor te openen en leg de inhoud op een steriel
vlak.
2 Volg de stappen 2 1 tot en met 2 3 om de ICP-sensor aan
te sluiten op de verlengkabel en vervolgens de kabel aan
te sluiten op de DirectLink-module:
2 1 Neem de connector van de ICP-sensor uit het
steriele veld en sluit deze aan op de verlengkabel
van de ICP-sensor.
2 2 Om het andere uiteinde van de verlengkabel op
de DirectLink-module aan te sluiten, houdt u de
module met het voorpaneel naar boven gericht.
Breng de connector van de verlengkabel in lijn met
de "vin" van de ontlastingshuls zodat de "vin" van
de ontlastingshuls naar beneden is gericht. Breng
de connector in lijn met het stopcontact voor de
signaalinput op de module, gemarkeerd met het
symbool
21
NL – NEDERLANDS
toets om het
toets totdat de juiste led brandt.
toets om de
(zie detail "D" van Figuur 2).